De straks zeventigjarige auteur van deze bijdrage mag zich een veteraan noemen in de residentiële begeleiding van ernstig getraumatiseerde jongeren.
Ooit was ikzelf een lastige puber van liefhebbende, hardwerkende middenklasse-ouders. Mijn donquichotteske exploratie deed me professioneel landen bij het sociale werkveld. ‘Extreem moeilijk opvoedbare jongeren’ had ik in een brochure gelezen. Voor minder uitdaging deed ik het niet. Soort zocht soort.
Wist ik veel waarmee ik vanaf mijn eerste werkweek te maken zou krijgen. ‘Heb jij dan nooit gestolen?’ treiterde een jongen me met zijn zakken vol snoep die hij uit een winkel gejat had. Ik moest nadenken. ‘Neen’ kon ik haast beschaamd toegeven. Het moeilijkste moest nog komen: hem de winkel terug binnen sturen, hem laten bekennen, het snoepgoed laten teruggeven en zich verontschuldigen. De jongen, zestien en breedgeschouderd. Twaalf eensgezinde bendeleden van hetzelfde slag. Ik, een eenentwintigjarige scout.
Wie een paar jaar geleden beweerde dat het begeleiden van jongeren steeds lastiger werd, klasseerde ik onder onwetend. Behoorlijk confronterend was dat, zo’n leefgroep met dertig [jawel] in één lokaal van kale muren met één televisie en twee slaapzalen. Vlaams- en Franstalig. Dreigen, liegen, stelen, op de vuist gaan, beschadigen, tieren, intriges, intimidatie, bendevorming, ontsnappen, naar een schaar grijpen, de wet van de sterkste, met eten gooien. Meest indringend: de voortdurende agressie, manifest en latent. Altijd kon in een uithoek van de leefgroep een brand uitslaan. Hoe overleven? Hoe ermee omgaan? Hoe zou mijn moraliteit hier uitkomen?
Mijn kracht: ik was geen opgever. Mijn steun: die zogeheten delinquenten hadden mijn gemoed gestolen.
Ze lieten me lachen, verbaasden me, zorgden ervoor dat ik hen te slim af was. De uitdaging die ik gezocht had. Ze brachten me relativerende bescheidenheid bij, bevrijdden me van mijn middenklasse-hoogmoed, mijn ‘weten’, mijn klaarstaand oordeel. Daardoor kreeg ik toegang tot hun defensieve burcht.
Naarmate mijn professionele tijd vorderde zocht ik steeds gerichter de gevarenzone op. De jongeren die men als restgroep gedumpt had. De allermoeilijksten. Een waslijst ‘feiten’, twaalf keer wegens ‘onhandelbaar’ de deur gewezen, vijf scholen gepasseerd, tientallen ‘laatste kansen’, de jeugdrechter, bedreiging of diefstal met geweld, Beernem of Mol, chronisch spijbelen, werk kwijt na twee weken. Een allegaartje, bij wie oorzaak en gevolg op elkaar kleefden. Een dossier als een telefoonboek. Verslagen waarin specialisten inzichten noteerden die nauwgezet tegenstrijdig waren. Was het, ook verstandelijk, niet willen of niet kunnen? ‘Kinderen die Haten’ noemden Redl en Wineman hen bijzonder treffend. Lang geleden.
De dode hoek van de Bijzondere Jeugdzorg werd in onze leefgroep haarscherp duidelijk. De [jeugd]politie, de kinderpsychiatrie, de centra voor geestelijke gezondheid, de diensten voor personen met een beperking en de sociale scholen tastten in het duister. De overheid wist van toeten. Eens ‘geplaatst’ was het aan ons.
Onze voorziening was sectoraal negatief gesitueerd als ‘criteria- en drempelloos’. Een vuilnisbak. Met de opvoederséquipe beslisten we om van die laagste drempel onze sterke kant te maken. ‘Laat maar komen’ propageerden we. Vandaag zou men deze opstelling ‘onvoorwaardelijke acceptatie van de hulpvrager en haar of zijn hulpvraag’ noemen, maar wie door de jeugdrechter geplaatst werd, was geen hulpvrager en niet van onze hulp gediend. Hun nood was des te urgenter. Later kon ‘blijf met uw poten van mijn lijf’ doorgaan voor een ‘niet-geëxpliciteerde hulpvraag.’ Kijk eens aan.
Nestwarmte
De verslagen die we lazen beschreven hun zieke of afwezige thuissituatie. Wat de jongere in de leefgroep uitleefde was resultante, product, reproductie. Ieder van hen had een nest. Desnoods ingebeeld. Om hun voortdurende woede-op-alles te begrijpen, moest ik dichter bij bronnen komen. Mijn eerste bron was ikzelf. Nagaan welk wangedrag ikzelf zou stellen als men mij existentieel aan mijn lot zou overgelaten hebben.
Die inleving hielp.
[…]
[Dit is enkel een kennisgeving. De volledige bijdrage vind je onder de hoofding ‘Vrije Meningen’ – Het artikel is eveneens gepubliceerd bij De Wereld Morgen: https://www.dewereldmorgen.be/de-dode-hoek-van-de-jeugdzorg.