28 JANUARI 2022: WERELDSOLIDARITEIT
BRIEF DD 1 MEI 2024 [FEEST VAN ONZE ARBEID]
Aan de voorzitters en ondervoorzitters van de Verenigde Overheidsbestuurde Parkeerbedrijven Vlaanderen [VOPV]
Beste voorzitters en ondervoorzitters,
Beste voorzitter-generaal,
Beste mevrouw, heer,
Sinds enige tijd voorziet jullie behoorlijk rendabel bedrijf midden de schaarste tot meer dan twintig extra brede plaatsen in al jullie onder- en bovengrondse parkeergarages voor dorpen, gemeenten en steden.
Dit vermindert ook de beschikbare gewone vakken met pakweg dertig. Ah, ja. Van dertig ordinaire naar twintig brede plaatsen. Men kan het een vorm van inleveren noemen.
Mijn traagheid van begrip voor reglementaire vernieuwingen heeft ertoe bijgedragen dat ik me voor meerdere weken geheel in het ongewisse gelaten wist over jullie goede bedoelingen met deze oranje geverfde parkeerkansen.
Gisteravond is het goed verborgen pictogram eindelijk tot me doorgedrongen. Jullie willen een bijdrage leveren tot het geluk en welzijn van winkelende gezinnen met jonge kinderen.
Gezien het beperkt aantal plaatsen en de steeds toenemende horden kinderen die hun ouders meenemen om te winkelen, voorspel ik problemen.
Ik heb er jullie reglement op nagelezen. Van deze oranje plaatsen maken jullie geen melding.
Op zulk ogenblik rispen bij mij onvermijdelijk vragen op. Wat zijn de criteria, bijvoorbeeld, voor het innemen van deze plaatsen en hoe of wie bepaalt die? Inzonderheid wanneer twee gezinnen eenzelfde plaats willen inrijden en elkaar in tijden van verkeersagressie het hoofd willen inslaan. Was er dringend nood aan deze landingsbanen? Was er vraag naar?
Mijn oudere zus Marie en haar man Clem [van Clement] waren [en zijn, natuurlijk] de gelukkige ouders van vijf uitermate ruimte behoevende speelvogels. Op geen enkel ogenblik heb ik hen tijdens de familiefeesten die toen nog vrij georganiseerd werden hun nood aan een ruimere parkeerplaats weten klagen. Nog minder maakte het gebrek aan een ‘gezinsplaats’ hen diep ongelukkig.
Tot zover. De gemiddelde Vlaming gaat niet dood van het gehalveerd zien van het beperkt aantal parkeerplaatsen als zij of hij op die manier kan bijdragen tot de vrede met de grote gezinnen en hun lobby’s in landelijke adviescommissies.
Toen ik deze morgen de aandacht van mijn gespierde schoonbroer Clem vestigde op de wagens die deze gezinshopvriendelijke vakken hadden ingenomen, zag ik zijn gelaat vuurrood uitslaan. Clem, doorgaans een man van ingehouden woede, had ik zelden zo openlijk ontsteld gezien. Ik woon ook niet bij hem thuis, natuurlijk, en mijn zus heeft altijd liever gebaard dan gepraat.
Fijntjes had ik Clem plaats na plaats gewezen op de wagens die aan het pictogram een eigen draai hadden gegeven en die ik eerder al gefotografeerd had.
Zal ik ze snel even voor jullie – hoe zeggen jullie dat ook weer? – doornemen?
Gezinsplaats 1:
Volvo Vier maal vier – Waterstof – Nummerplaat 2-ASBST-291: geen zichtbare sporen van gezin.
Gezinsplaats 2:
Chevrolet Oldtimer cabriolet 2 plaatsen – 3-HDN-842: kans op gezin eerder klein.
Gezinsplaats 3:
Gele Porsche Full Elektro Turbo- 1-TBC-194 – tweezit – aan absolute zekerheid grenzende waarschijnlijkheid: nul gezin.
Gezinsplaats 4:
Zelfsturende Vaalblauwe Tesla Space – gepersonaliseerde nummerplaat, waarvan ik de naam niet durf vrijgeven [IVME].
Gezinsplaats 5:
Glimmend Grijze BMW 1- Nuclear – VEY-441: kindervreugde zie gezinsplaats drie.
Gezinsplaats 6:
Nagelnieuwe Lexus. Kleur zwart. Nummerplaat: 6 – DIEU. Plaats voor twee samengestelde gezinnen. Onbenut.
Op basis van mijn burgerlijk signalement en zonder het reglement te overtreden acht ik het in jullie plaats eenvoudig om de eigenaars van deze wagens – klasse ‘Zie Mij’ – vriendelijk te polsen naar hun beweegredenen of gronden – andere dan de breedte van de parkeerplek en hun ego – om zich uitgerekend deze plaatsen toe te eigenen.
Veel meer dan Clem ben ik een man van het zuiverende gevoel en van het ongeregelde midden.
Hij evenwel wordt met de dag linkser. Ik weet echt niet waar hij zal eindigen.
Als man van het ongeregelde midden altijd in voor een goedkope verdachtmaking, dacht ik in een kortstondige aanvallende impuls dat het jullie wagens waren en dat de oranje vakken bedoeld waren om sneller naar de vergadering te kunnen. Een minimaal privilege, zeg maar.
Net als leden van landelijke adviescommissies durven bestuurders van verenigde parkeerbedrijven zichzelf en elkaar al eens gul een extra omslag met wat belastingcontanten toeschuiven die niet steeds in verhouding staat tot hun verdienste, maar daar betaalt enkel de top een tweede of derde Tesla mee. De anderen zwijgen om hun vlotte bijverdienste aan commissiegelden niet te verliezen.
Maar als reeds in andere woorden aangegeven, meer dan een goedkope insinuatie was dat niet van mij.
Rest nog samen na te gaan wat de bestuurder van die gele Porsche – ik neem aan dat het een man betreft – toch zou bezielen om zijn symbool op wielen zo’n oranje kamerbrede plek op te rijden. Kleurenblindheid? Een artistieke opwelling van geel op oranje?
Bevooroordeeld – ik geef het toe – verplaats ik me dan in de ‘aard’ van de eigenaar van de gele Porsche. Kortstondig bezet ik zijn vel, gevoel, sociaal karakter en redeneervermogen, vanuit de zelfkennis dat dit voor mij vrijwel onmogelijk is. De man kan onmogelijk met mij samenvallen.
In zijn zicht op de wereld, hier toegepast op een parkeerplaats, wil hij geen enkele kras op zijn wagen en pleziert het hem dat jullie, bestuurders van het verenigde parkeerbedrijf, eindelijk ook eens aan hem en zijn noden gedacht hebben.
Hij redeneert dat in een samenleving van voortdurende plichten jullie hier een lichtpunt inbouwen aan de rechtenzijde. Voor iedere eurocent heeft hij gevochten, is hij geestelijk op de vuist gegaan.
Na tien jaar is hij man van de ware wereld en dat mag geweten zijn. Ze horen hem enig respect te tonen.
Staan niet de rijken voortdurend ter discussie? Minimale compensatie voor dàt leed mag wel.
In de oranje zone acht hij zich zijn glorie een beetje gegund. Zo niet gegund, dan néémt hij de glorie die hem toekomt. In die redenering staat hij niet alleen. Broeders en zusters van gelijke stand zijn hem in die geboden kans voorgegaan. Gelijke stand schept een band. Laat het vulgus gerust dwaasweg en met storend gedraai en gepiep van tweedehandsbanden hun gedeukte carrosserieën in die smalle parkeerplekjes wurmen. Ecologisch een absoluut minpunt. Hoeveel schoner en efficiënter is het in één zwierige bocht de brede laan te kunnen inrijden. ‘Biepbiep’ met de afstandssleutel en ‘hop’ de lift in naar de marktplaats. Een geluk dat de mens op het idee gekomen is de standen en rangen uit te vinden.
‘Oneigenlijk gebruik is dat, gedoogd klasseparkeren’ riep Clem. ‘Mijn overheid, die ik mee betaal, laat hier toe dat die dikdoeners zich hun eigen VIP-parking aanleggen.’ Als bewuste onderlaag van het vulgus had hij al een biepbiepsleutel in zijn hand om de glimmend grijze BMW een flinke haal uit te delen.
Ik zou hem niet kunnen tegenhouden hebben. De camera’s wel. Toen wilde Clem over de camera’s beginnen en dat hij nooit een ‘fuck the police’ gekrast had, maar daar hadden we de tijd niet voor.
Met zijn oneigenlijk gebruik zit mijn schoonbroer er volgens mij pal op. Precies daarom blijf ik alle foutparkeerders fotograferen. Jullie laten dat onze anonieme politionele praktijkwerkers tegen jullie bevolking ook doen.
Stel dat die gezinsplaatsen voor jullie een prioritaire plaats zouden innemen in jullie bestuur, verwacht ik van mijn Vlaamse Overheid – dat mag samen met Brussel; in het verre verleden zijn precedenten van deze liaison te vinden – niets minder dan een kleinstedelijk reglement waarin sancties bij inbreuk voorzien zijn.
Hoewel jullie als sociale bestuurders met een uitgesproken groenminnende voorzitter-generaal ongetwijfeld het gelijkheidsbeginsel genegen zijn, ben ik er niet gerust in. Vergeef me mijn ziekelijke achterdocht. Mijn ziektebeeld weet ik al door een aantal deskundigen uitvoerig geschreven. Laat ik het mijn aangeleerde en door ervaring stevig gekweekte inborst noemen.
In het grootst mogelijke voordeel van jullie twijfel zou het kunnen dat mevrouw of mijnheer samen met haar of zijn gezin dag en nacht tot exclusieve aankopen in onze Meir of onze Nieuw- tot Veldstraat gedwongen wordt en dat hun selecte kooplust absoluut een aanmoedigende vaste parkeerstek vereist.
Het zou kunnen dat jullie mevrouw of mijnheer van goudwaarde achten voor onze Vlaamse Gemeenschap of dat jullie schrik hebben om hen door een lokale policier te laten beboeten gezien hun gekende connecties.
Als jullie het mij zouden vragen kan het veel eenvoudiger dan via een regionaal, grootstedelijk of gemeentelijk reglement. Schaf deze onduidelijke en mogelijk discriminerende oranje parkeerplaatsen af.
Door ze te overschilderen is hun foute benutting van de baan.
Dat is een hele omweg om in een vroegere situatie terecht te komen, zeggen jullie? Terug naar vroeger, naar een situatie die aan dit groot vernieuwend idee voorafging? Naar een door jullie onmogelijk geacht status quo?
Jazeker.
Het is jullie door een vrijwillige, onbezoldigde consulent met levenslange ervaring in gebrek aan onredelijke vooruitgang bijgebracht. Mijn advies en expertise zou ik niet zomaar rechts laten liggen.
Vriendelijke groet,
Haro Waden
[…]
14 JUNI 2024
Uiterst geachte heer Waden,
Allerbeste Haro,
Betreft: P-Plaatsen
Je hebt overschot van gelijk. Mijn broer Felix heeft zich ook al in een kleur geërgerd die ik ambtelijk niet mag vernoemen.
De parkeerplaatsen voor personen met een beperking zijn wettelijk gereglementeerd en staan vermeld in de wegcode. Voor de oranje plaatsen, bestemd voor gezinnen met kleine kinderen, bestaat geen enkele afdwingbare reglementering.
Bedoeling van dergelijke plaatsen is meer ruimte te voorzien om op een gemakkelijke manier de kinderbuggy’s uit de auto te nemen zonder schade toe te brengen aan de auto’s daarnaast.
Deze regeling is indertijd gestart bij de grootwarenhuizen en door ons parkeerbedrijf overgenomen zonder te bepalen wie er op mocht parkeren, en wie dus gesanctioneerd kan worden bij overtreding.
Tot spijt van Clem, Felix, u en mezelf moet ik vaststellen dat de P-Plaatsen uitsluitend ingenomen worden door personen met duurdere wagens die helemaal geen kind aan boord hebben, laat staan dat ze met buggy’s zouden sjouwen.
Wij, ambtenaren, kunnen hiertegen niet optreden. Omwille dus van het ontbreken van een reglement. Dat weten die rijke schoften ook.
Onze bestuurders hebben ervoor geopteerd te rekenen op de loyaliteit van elke autobezitter om deze parkeervoorziening te respecteren of om de gezinnen met kinderen in de kou te laten staan. Een moeilijke evenwichtsoefening.
Die ‘uiterst geachte heer’ was een grapje. Jouw schrijfstijl is soms ook zo formeel.
Mijn bericht aan jou is persoonlijk. Wil je het aub niet doorsturen naar mijn chef of op de sociale media posten waarvan je naar mijn inschatting geen gebruik maakt?
Hartelijke groet,
Hannelore Willems
Consulent Parkeermobiliteit
DENK AAN MIJN MILIEU. PRINT NOOIT MAILS.
[…]
15 JUNI 2024
Beste heer Waden,
Jouw schrijven heeft bij mij een ideologische snaar geraakt. Meteen bij het eerstvolgende bestuurlijke overleg neem ik dit persoonlijk op. Ik houd u zeker op de hoogte. Vertrouw op mij.
Theo Oostens,
Jouw groene Voorzitter-Generaal
[…]
24 JULI 2024
Beste voorzitter-generaal,
Beste Theo,
Twee maanden geleden beloofde je zéker te zullen terugkomen op mijn probleemstelling en me binnen de kortste keren, na bespreking in de raad van bestuur, een passend antwoord te zullen bezorgen.
Haro Waden
[…]
28 SEPTEMBER 2024
Beste voorzitter-generaal,
Beste Theo,
Mag ik je herinneren aan mijn vragen van 18 mei, jouw antwoord van 15 juni en mijn herinneringen van 24 juli en 28 september?
Vriendelijke groet,
Haro Waden
[…]
18 NOVEMBER 2024
Opnieuw aan de voorzitters, ondervoorzitters en aan de voorzitter-generaal van de VOPV
Beste voorzitters en ondervoorzitters,
Beste voorzitter-generaal,
Beste mevrouw, heer,
Gezien de tijd die er is overgegaan en ondanks memo’s aan jullie beloftevolle voorzitter zullen jullie zich mijn schrijven van 18 mei niet herinneren.
Hoewel jullie me geen vragen gesteld hebben, zou een deel van jullie stilzwijgen aan taalkundige schimmigheid van mijn kant kunnen te wijten zijn. Vandaar deze minieme aanvullende documentatie.
In relatie tot de gele Porsche die ik vandaag op dezelfde plaats nog steeds in de parkeergarage aantref, heb ik me in de ‘aard’ van de eigenaar ervan verplaatst en gesteld dat de man onmogelijk met mij kan samenvallen.
Mijn haast van het ogenblik om jullie mijn boodschap over te brengen heeft me parten gespeeld. Vandaag vier ik de semesterdag van mijn bericht van 18 mei. Er is geen haast bij.
Mijn schrijfstijl kon troebel, algemeen en een tikje negatief overkomen, wat in 2022 niet meer thuishoort. Jullie zullen me tevens mijn krakkemikkige redenering vergeven.
Wat bedoelde ik met ‘aard’? Welke evidentie beschaamde ik door te stellen dat hij onmogelijk met mij kan samenvallen. Om te beginnen zijn hij en ik met de beste chirurgen niet in elkaar te naaien.
Enkel mevrouw Berlinde De Bruyckere zou een poging kunnen wagen maar ze zou bij iets geheel anders uitkomen dan de overlapping van die man met mij. De mens in of achter de gele Porsche ken ik niet persoonlijk. Het is niet aan mij oordelen te suggereren over iemand die ik niet ken. Dat ik dacht dat het om een man ging, was een veronderstelling. Gemakkelijkheidshalve wil ik het er bij houden. Waarom zou deze man geen echte gezinsman kunnen zijn met een te kleine koffer voor vijf kinderen?
De kans is reëel dat hij zich sociaal engageert in een kringloopwinkel of bij totaalrenovaties van kansarme buurten. Niet dat een gele Porsche ooit in mijn wishlist zou hebben kunnen voorkomen of dat ik – buiten nu – wishlist ooit als woord uit mijn toetsenbord zou krijgen. Akkoord, dus, dat het sommigen vrij staat hun eerlijk verworven rijkdom aan de gemeenschap te tonen zoals zij dat verkiezen.
Met ‘aard’ bedoelde ik ‘menselijke aard.’ Misschien was dat onvoldoende duidelijk en heb ik in mijn toon een schijn van tendentieuze minachting gewekt. Enkel heb ik een slagschaduw willen plaatsen tegenover jullie en mijn levenslange innerlijke gevecht om in onze medemens het liefdevolle en mededogende te blijven zien. Hebben wij niet allen tot taak onszelf op te voeden tot betere mensen? Dit ‘beter worden’ krijgen we niet van geboorte uit moeders schoot geworpen.
Mag ik vragen om door de vingers te willen zien dat ik hier op de rand schaats van glad moraliserend ijs? Net als mijn zwevende naargeestige ondertoon, mag het vandaag niet meer. Mijn zusje Marie – geliefde, dus, van Clem – liep als kind vaak van tafel weg. ‘Onze Haro preekt weer. Ik kan er niet tegen’ riep ze tegen mijn moeder en vader die op dat ogenblik hun uiterste best deden om me te begrijpen.
Om verder te gaan. De aard van het beestje slaat volgens mij op niets. De nature-nurture-opwinding – die voor mij louter academisch is – heb ik aan mij laten voorbijgaan. Al te vaak zag ik het baasje zich gedragen naar beeld en gelijkenis van de hond. Mijn vader floot ook meer dan onze kanarie. Dat onze Banzaïparkieten in bossen van hun stok dood ter aarde pletsten kon ik moeilijk de aard van het beestje noemen.
Centraal in mijn redenering stond mijn bezorgdheid om niet te devalueren naar een gemeenschap waarin we als gekooide vogels vliegen van elkaar afvangen om er een gele Porsche van te kopen. Daartegenover plaats ik mijn oproep om in de goede aard van ons beestje te blijven hangen, zonder op de vlucht te gaan voor de overweging dat heel onze minachting wel degelijk ook tuinkundig kan voortspruiten uit volgrondse, mensgeaarde jaloersheid. ‘Gelijkheid sterkt’ blijft Clem zeggen. Tot een paar jaar geleden was ik daar ook nog van overtuigd maar er komt wat sleet op die overtuiging. Zonder me te willen vergelijken weten jullie ook hoe het mevrouw D’Arc, advocaat Ghandi, economiedoctor Luxemburg, dokter Guevara en dominee King vergaan is. Om over Janis Joplin en haar Mercedes te zwijgen.
Het is mijn diepste wens jullie op deze manier toch meer zin en betekenis aan mijn lichtvaardige uitlatingen over het wezen van ons, mensen, te hebben kunnen bezorgen.
Evenmin als de sociale eigenaar van de gele Porsche zijn jullie gekker dan ik.
Een slap dichtende groet vanuit mijn gemoed,
Haro Waden, evenals jullie aan Vlaanderen verknocht.
[…]
18 FEBRUARI 2025
VZ-G,
Van gebrek aan geduld kan je me niet verdenken. Negen maanden geleden werd je zwanger van een belofte. Kan je die spoedig nakomen? Ik vertrouw je en blijf dag na dag op jou rekenen.
VrGr,
HW.
___________________________________________________________________________________________________________
27 MAART 2020: SCHULDIG ADVIES
Vanuit hun foto in de ochtendkrant staren twee pluizende academici lezeres Angèle Bastin frontaal en onovertroffen lachend aan. Mannetjes. King en Kong. Doctorandi in een nader te onderzoeken specialisatie binnen de geschiedkundige geografie. Ze benemen een halve pagina in de lengte. Kwart foto, kwart commentaarstuk.
Burgemeester Gusta Cleenen had vorige week in een persconferentie besluitvaardig bekendgemaakt dat haar bestuur de import aan bedelaars niet langer de baas kan. Haar verklaring had de landelijke nieuwsdiensten doen sidderen en de bevolking koud gelaten of omgekeerd.
‘Wat moet ik in godsnaam doen?’ had Gusta zich tweemaal retorisch afgevraagd. Zich van geen ziedende logezusters bewust.
Vooraf had ze dezelfde vraag ook al haar voltallige gemeenteraad voor de voeten geworpen, in de zekerheid dat uit die morrelende massa geen heldere inval zou oplichten.
Oppositielid Ramm Vervloedt had voorgesteld met busjes rond te rijden, de bedelaars op te pikken en hen in groepjes in belendende gemeenten te droppen. Met een lunchbox en een appel. Ook en vooral in belendende gemeenten met een ruraal karakter.
Het brein van Suzanna Schlecht uit de eigen Gusta-stal had het bij alle bedelaars opzetten van een lachend masker gesecreteerd. Dit als positieve insteek. Insteken kan pijn doen.
‘Telkens de overwoekering aan bedelaars in haar stad aan de orde komt, staat mevrouw Cleenen onder tegengestelde druk van zowel de oppositie als haar eigen meerderheid’, had Angèle in een eerder artikel gelezen.
Met hun commentaar spelen de twee pennenvrienden in op deze fluimig opgeklopte politieke commotie. Hun kunsthistorische benadering mikt op lof en een trap hoger in hun academische carrière.
In hun bijdrage wijzen ze op het ondergewaardeerde esthetische surplus van het bedelaarschap in de stedelijke context. Bij uitstek de bedelaars die gehurkt op de grond kleven, geven de hoeken die ze bezetten een artistieke krul. Als bij houtsnijwerk.
Ze verwijzen daarbij naar de preekstoelen uit de zestiende eeuw, waarbij in de oksel van de trap telkens een wat hekserig vrouwtje gekapt werd.
Bedelaars op krukken refereren op hun beurt naar de balletdanseresjes die men terugvindt op de muziekdozen van eind zeventiende begin achttiende eeuw, populair bij de gegoede burgerij.
Teneinde de stad van voldoende artistieke krul te blijven verzekeren, houden de academici DAN OOK een pleidooi om de bedelaars een middeleeuws narrenpak aan te meten en hen te vergoeden voor hun bijdrage. Een ‘win-won’ noemen King en Kong de krijtlijnen van hun aanpak. Net als de stedelijke parkeerbedrijven zouden ONZE gesubsidieerde bedelaars op die manier een bron van inkomsten zijn. Zij of hij zou voortaan ‘gemeentelijke inkomstenwerker’ heten.
De lectuur van hun artikel reveleert mevrouw Bastin dat de knapen hiermee een dramatische inschattingsfout zullen kunnen toevoegen aan hun smetteloos curriculum.
Het is wetenschappers verboden oplossingen aan te reiken. Wat dat betreft overtreffen zij politici, God en journalisten.
Concreet advies is voor hen helemaal uit den boze.
Wetenschappers hebben te analyseren, ze hebben ‘waardevrij doorheen de probleemstelling’ te kammen. ‘Ze horen boven en buiten de materiële werkelijkheid te staan’. Hun zelfbeveiliging is geïnstitutionaliseerd. Ze kunnen zeggen en schrijven wat ze willen, zolang ze zich maar aan de richtsnoeren van het korset houden.
‘Waardebrij’ is een afgeleid begrip dat Axel De Cort bij gelegenheid het bureel van Angèle inbrult. Axel – ze noemen hem Red – is op Marxistische wijze syndicaal beschermd voor het leven en ‘staat’ al tien jaar ‘voor zijn pensioen’.
Hij behoort tot de laatste der ongenaakbaren, vormt een groepsverzekering voor en op zichzelf.
‘Voor geld schrijven die gasten al wat de grootindustrie vraagt te schrijven. Dat duurt zolang tot er doden vallen en ze schuldigen moeten vinden. Niet een paar duizend doden in Bhopal. Die kunnen nooit een probleem zijn. Eén Westerse dode volstaat. Dan is ons land plots te klein om alle verontwaardiging te dragen’.
Tot zover Axel.
Angèle Bastin kent Axel op een draad. Met haar tweeëntwintig jaar stille dienst in zijn uitdeinende schaduw, slaagt ze er moeiteloos in zijn analytische broedsels innerlijk te vertalen-tolken.
Die twee youngsters zullen het geweten hebben van hun rector. Met hun ‘de auteurs schrijven deze bijdrage in eigen naam’ komen ze er niet onderuit.
Zolang ze het bij hun artistieke krul en de muziekdoos hielden, kruimelden ze in overeenstemming met de academische doctrine. In hun faculteiten zou men hen met kleurrijke pluimen, sfeervolle afgunst en promotie bekleed hebben.
Vanaf ‘dan ook’, ‘middeleeuws pak’ en ‘vergoeden’ zijn ze op onvergeeflijke wijze over de onzichtbare gele lijn gegaan. Het mag dan gebruikelijk zijn de conclusie te schrijven vooraleer de probleemstelling te formuleren, qua vorm horen ze een minimaal sérieux voor te wenden. Hun mening, dat is gerechtvaardigd ventileren van frustratie. Iets voor thuis. Als je daarmee naar buiten komt zorg je er tenminste voor dat je die mening laat indekken door een handjevol enquêtes of haastig gekopieerde bronnen van een paar eeuwen geleden.
Dàn zouden King en Kong – in het midden tussen flonkerend en apetrots – voorpaginagroot hebben kunnen uitpakken met ‘onderzoek heeft uitgewezen dat bedelaars een artistiek relict vormen dat teruggaat tot de eerste rotstekeningen.’
Drs. Alice Caudron, een wat mindere god in het gezelschap kandidaat-docenten met een tomeloze ambitie, zoekt enkel nog een geschikt moment en plaats om haar ‘Flip en Flop’ te lanceren. Dat adder-ei heeft ze vannacht gebroed.
Met Angèle Bastin gaat verder alles goed. Morgen weer een krant. ‘De trots van de primaten’ vindt ze wel een geschikte kop voor een artikel.
______________________________________________________________________________
15 FEBRUARI 2020 – REINIGENDE HOGE DRUK – OVERLAST 2
‘Degelijk materiaal, Marius, is de helft van het werk.’ Eén van de onuitputtelijke manieren van mijn briljante schoonbroer om zijn blijvend misprijzen uit te drukken.
In aanvang enkel over de kwaliteit van mijn werktuigen. Daar kon ik nog een tijdje inkomen. De inhoud van mijn tien werkkoffers getuigen van een gerichte, consequent aangehouden schraperigheid. Zonder onderscheid stralen ze ‘goedkoop’ uit.
In een volgende fase werd hij persoonlijk. Lang heeft dat niet geduurd. Eén keer ‘ontstoken familiale appendix’ naar hem roepen volstond. Hij heeft zichzelf de toegang tot onze woonst ontzegd.
Voor het slapengaan blader ik op het toilet nog snel door een vierkleurenfolder die ik gratis in mijn brievenbus gesplitst kreeg. Daarin een korte fotoroman. De avonturen van de universele werkman en Besso, zijn trouwe hogedrukreiniger. Een uiterst betaalbaar toestel dat mijn interesse wekt als vervangtoestel. Qua inhoud en lay-out draagt de roman de signatuur van een veertienjarige.
De opeenvolgende foto’s laten me kennismaken met een slank gebleven modelkerel van vijfenveertig die met een ergerlijk brede glimlach alle hulpstukken van genoemd toestel in toepassing brengt. Doorheen zijn hele actie blijft de hogedrukreiniger smetteloos geel.
Een propere jongen. Hij heeft iets guitigs, iets jongensachtigs behouden. Putjes in de getrimde wangen. Een positieve identificatiefiguur. Niet zo’n bruut die zijn smerige donkerblauwe overallbroek van de haak plukt en die halvelings boven zijn grauw onderhemd knoopt.
Tijdens al zijn verrichtingen draagt hij identieke kreukvrije kledij. Een eenvoudige blauwe trui op een geruit hemd boven een jeansachtige broek en sokken van onbestemde kleur. In nagelnieuwe merkloze loopschoenen gestoken.
Na gedane zaken kan hij meteen doorfietsen naar een directievergadering op het werk.
Mijn vingeroefening met de gele reiniger is enigszins anders gelopen. Het betrof het afspuiten van een bestofte muur. Op stand één. Een levendige herinnering.
De ejaculatio praecox van water die stand één opwekte, was overweldigend.
De waterstroom wrikte meteen bakstenen los. Verpieterde verfschilfers met tot leven gewekte mortelspecie spetsten met een geweldige terugslag over me heen, waarna ik vloekend op zoek ging naar de knop ‘off’, die ik niet vond.
In mijn zoeken naar de knop ‘off’ was ik er onder de buitensporig lokaal gietende regendouche, als rechtshandige toch in geslaagd de slang (hulpstuk 21) naar mijn linkerhand over te brengen. Onder hoge druk begon het tuig stuurloos water in alle richtingen te blussen. Ik lachte niet.
De eigenaar van een wat krachtelozer links handje dan mezelf, heeft tegenslag. Die schiet de kersenboom in bloei van de buren aan flarden. ‘De proceskosten volgen, buurman.’
Terwijl de voltallige gebruikersunie van dit toestel zonder enige twijfel overkomt wat mij is overkomen, houdt het foute archetype van de reclame zijn trui aan in volle zomer en blijft hij tandenwit lachen.
Op naar de volgende karwei, zie ik hem denken. Eén van de zeven dwergen. Hajo. Hajo.
Nu buigt hij zich voorover om een keldergat van herfstbladeren te ontdoen. Folders blijven geheel onwetend over het bestaan van seizoenen.
De hogedrukspuiter heeft zich spontaan tot stofzuiger getransgenderd. Nergens een spoor van zwarte pap die opspat, voormalige eikenbladeren die de muur boven het keldergat bekladden, een bolster van een wilde kastanje die het rechteroog uitbiljart.
Op foto zes zit de man op zijn knieën geconcentreerd voor een toilet. Een ander toilet dan het schone waarop ik mij in de vierkleurenfolder verdiep. Het laat een ernstige verstopping vermoeden, een gestolde faecalische klomp, samengeklitte maandverbanden, kinderpampers, nachtbraaksel. Van de foto tracht ik zijn innerlijke beleving af te lezen maar die is even geurloos als de brij waar hij zo dadelijk klusmatig doormoet. Hij heeft er opnieuw duidelijk schik in. Hulpstuk 12 houdt hij ondergedompeld in het water van de toiletpot.
In mijn innerlijke beleving vormt zich een 3D-beeld van de dramatische gebeurtenissen die stand zes tot onmiddellijk gevolg zal hebben.
De fotoroman laat onze lumberjack sereen afronden. Na in het departement ontlasting de verharde verstopping op eenvoudige wijze doorgeblazen te hebben, kan de bediener van het toestel nog steeds meteen naar zijn vergadering.
Hij vindt nog de tijd om schaterend zijn dak te ontmossen.
Foto’s over het opbergen van deze ‘vormeloze massa toestel’, met inbegrip van de al even structuurloze hulpstukken, zijn niet beschikbaar.
______________________________________________________________________________
21 NOVEMBER 2019 – TE LICHT BEVONDEN
Als vijftiger houdt Alain er een vorm van moed in die hij met zijn leeftijdsgenoten deelt. Wil hij door zijn dertigjarige collega’s op het werk niet buitengepest worden, moet zijn lichaam fitheid blijven suggereren. Om zijn fysieke zwaarte enigszins onder controle te houden heeft hij twee weken geleden zijn geliefde, de eeuwig slanke Rita, een digitale weegschaal cadeau gedaan. Meten is wegen. Dat Rita de zin van deze aanschaf niet inzag, ging er bij Alain niet in.
Het toestel leent zich tot een driehonderdtal functies, waaronder afzonderlijke weergave van de herseninhoud, veilige en onveilige inschatting van de BMI, mondelinge toelichting bij de onderscheiden gezondheidsrisico’s en een camera met nachtkijker. Men kan het toestel inpluggen in een pop, die zo nodig de zin ‘oe hebt oew onderhemd nog aan’ formuleert op de toon van astromechdroid R2-D2.
In de aanloop naar de aanschaf had Alain het de verkoper nochtans helder en nadrukkelijk uitgelegd. ‘Het is me enkel en alleen om de functie ‘gewicht’ te doen, mijnheer. Een weeg-schaal, weet je wel. Gewicht Wegen.’ Ook nog een zin waarin – wat ongelukkig in de zangsfeer geformuleerd – ‘geen andere tralala’ voorkwam.
De blauw gekostumeerde verkoper van drieëndertig – ‘man van sales’ titelde hij zich – had geruststellend verklaard ‘precies in huis te hebben waarnaar mijnheer op zoek is.’
Bij Alain was de geruststelling van korte duur. Eens ‘het echt wel meest simpele toestelleke’ in handen, had de man van sales de nerd in hem losgelaten. Zonder leiband.
Met de snelheid van het licht begon hij de rijkdom aan mogelijkheden op het display van Rita’s toekomstige weegschaal te voorschijn te toetsen. Hoe meer de aandacht van Alain verslapte, hoe meer zichtbaar plezier de gameboy aan Rita’s weegschaal beleefde. Het was Alain als ongerijmde parallel bijgebleven.
‘Uitstekend, ik neem ‘m’ was de enige manier om zich snel van de man te ontdoen.
Mits veelvuldig gebruik van de toets ‘off’, slaagde Alain er in – thuis, in de besloten veiligheid van hun woning – die ene essentiële functie ‘wegen’ los te wrikken uit het web van overbodigheid. Met deze daad was hij zichzelf meermaals voorgegaan. Met eerdere tuigen die door autistische ingenieurs van faciliterende extra’s ‘ten dienste’ waren voorzien. Telkens zijn vooroorlogse geest er in slaagde de elektronische tirannie te saboteren beleefde Alain een kortstondig gevoel van overwinning.
Twee weken na de geslaagde instelling is de verhouding tussen Rita en Alain enerzijds, het toestel anderzijds, danig verzuurd. Ze leven in een staat van onmogelijk nog te overbruggen conflict.
De echtelieden hebben in hun dagelijks omgaan met het fabrieksproduct – praxis, toepassing, benutting – de absolute relativiteit van het exacte getal proefondervindelijk bevestigd gezien.
Dagelijkse metingen hebben Alain geleerd dat zijn gewicht vrijelijk varieert tussen 76 en 84 kilogram.
Deze morgen woog hij, inclusief boxershort en grijs onderhemd zonder mouwen, in twee opeenvolgende beurten 80,3kg en 83,1kg. De oe-pop zweeg als vermoord.
Na de stoelgang mocht hij onmiddellijke gewichtstoename vaststellen.
‘Hou ze alstublieft buiten een vochtige omgeving als de badkamer’ adviseerde zijn oudere zus Barby gezaghebbend tijdens een skype-sessie over het onderwerp. Zijn zus is actief in de verkoop van stapschoenen. ‘Zorgt de houten vloer niet voor instabiliteit, Alain?’
‘Onze badkamer is de enige plaats waar ik die wiebelende vloerplaat wil zien staan en waar ze voor mij zin en betekenis kan hebben’. [Alain]
‘Dan moet je er de lichte schommelingen bijnemen. Ook in de getallen. Ik hou ze in elk geval buiten de badkamer […]. Zin en betekenis. We hebben het hier over een weegschaal, Alain. Soms praat jij zelfs tegen mij alsof je de wereldraad van kerken voorzit’. [Barby]
Even voorbij halfweg de sessie nam de onvergeeflijk nieuwsgierige Rita skype inhoudelijk over. ‘Gooi dat ding buiten’ hoorde Barby haar aan de andere kant buiten beeld roepen. ‘Of doe ze jullie moeder cadeau.’
In beeld dan, rechtstreeks tegen Barby: ‘dat lelijk grijze vierkant op onze vloer maakt me depressief. Ik vermager elke dag. Nu zit ik aan 12,4 kg.’
Einde gesprek.
Twee dagen later, vanuit de badkamer, heeft Alain nog een gedurfde poging ondernomen om zijn eigen conflict met de miskleun te overstijgen. Hij hoorde Rita in de belendende slaapkamer langdurig naar een passend kleedje of naar haar gewicht zoeken. Haar moment van relatieve zwakte heeft hij benut om zijn hypothese te lanceren dat dergelijk toestel hun vermogen tot logisch denken in relatieve waarden activeert en hen op die manier dichter bij hun instincten brengt.
Reeds vanaf ‘relatieve waarden’ was ieder ritselen uit de slaapkamer verdwenen.
Rita stapte de onderste trede van de trap af. Op weg naar de keuken.
De keuken, oord van calorieën, bacteriën, fruitvliegen en dreigend overgewicht.
______________________________________________________________________________
7 FEBRUARI 2018 – OP STERVEN NA
Om 10.30u ben ik aanwezig bij de begrafenisdienst voor de vader van een vriend.
Mijn slechts sporadische presentie in onderscheiden godshuizen laat me toe een redelijk objectieve SWOT-analyse te maken van de actuele kerkelijke onderneming.
Het gebrek aan actieve priesters van de christelijke leer in Vlaanderen laat zich ondermeer aflezen aan het aantal eerwaardes met een uitheems charisma: Abgazen, Chinezen, Oeigoeren, latino’s.
Onlangs hadden we nog een imam als voorganger en een rabbijn als lector. Alle loyaal aan de Europees-christelijke traditie.
Zonder onderscheid spreken zij voorbeeldig Portugees, wat de viering ook voor de lokale bevolking begrijpelijk maakt.
De voorbije zomer werd nog een bataljon geïmporteerd uit onze voormalige kolonie. Hiervoor is iets te zeggen. Een soort revanche. Het is correct dat onze Afrikaanse vrienden ons nu op hun beurt ons voormalig geloof komen toelichten. Zolang ze ons maar niet komen uitmoorden. Als koekje van eigen deeg.
Dat de inlandse oogst aan geestelijken benedenmaats blijft, wordt pittoresk geïllustreerd door de ongeveer negentigjarige kerkelijke voorganger die ik vandaag geserveerd krijg.
De schelp van zijn linkeroor is kunstig ingepakt in een ruimbemeten wit kleefverband. Dokter Spock met opgemetste misthoorn. Onder het gewicht blijft zijn voldragen lichaam de hele dienst naar één kant overhellen.
Af en toe neuzelt de priester willekeurig iets wat in een verre verte zou kunnen begrepen worden als een bijbelse tekst. ‘Hij is een schaduw van de inspirerende leerkracht Latijn die hij ooit geweest is’ corrigeert mijn buurman woordenloos mijn funeste gedachten. Een beetje zoals de krasse zeventiger Dylan – naar Thomas volgens de legende – geheel nieuwe interpretaties geeft aan zijn eigen nummers, ze soms zelfs achterstevoren schraapt zonder dat het zijn hondstrouwe publiek hindert.‘Een schaduw etc.’
De bedienaar van deze eredienst heeft een beroep gedaan op twee hulpjes. Helaas beheersen ook zij de kunde van het spreken niet à fond.
De ene is een vermetele twintiger met een kinbaard en een vermoedelijke wierookverslaving. Hij spreekt consequent naast de microfoon, een gewoonte die hij deelt met inleiders voor studiedagen.
De ander heeft iets van een voormalige beroepsacteur die ooit door het publiek van het podium gejouwd werd en dit nooit te boven gekomen is. Hij lardeert elke halve zin met een astmatische fluittoon (een hoge sol). Het siert de aanwezige gelovigen dat ze empathisch meeleven met zijn performance. Elke whistle wekt een stille deining van gespitste oren. In hun meeleven ontwaart mijn kwaadaardige ik een in stilte bedreven kansberekening op een bijkomend live sterfgeval. Een volwaardig apotheosisch alternatief voor als de negentigjarige het niet ter plaatse zou laten afweten. Deze mis begint steeds meer te lijken op één van de optredens van de Rolling Stones na 2002.
De apotheosische beginselen zijn beschreven in de handige – en in de gespecialiseerde boekhandel nog steeds beschikbare – pocket ‘God in extase’ (1974) van Zoltan Ablatoff. Het standaardwerk ‘God boven God’ (1991) van de Groninger Henk Tenwesten is ook zeer aanbevolen. Leesbaar, bovendien voor de vrouw of man in de straat.
Sommige jongere denkers verkiezen ‘apotheosofisch’ boven ‘apotheosisch’.
Terwijl de hulpjes één voor één hun aria vertolken worden ze af en toe onderbroken door een in meerdere opzichten gemengd koor. De hoofdpriester bladert verweesd door de teksten die hij nog te gaan heeft. Een beetje zoals anderen dan ik zich doorheen een meubelcatalogus browsen.
Hij zucht. De gelovigen met hem mee. Soms staan ze willekeurig recht om vervolgens weer te gaan zitten.
Ik merk dat hij beslist heeft een paar bladzijden over te slaan. ‘De mensen kennen dat toch al’ zie ik hem denken.
Zonder aanleiding of context trekt hij de microfoon naar zich toe en zingt ‘in homeopathis [1], filii et spiritus sancti’, terwijl hij weet dat het gebruik van Latijn in de Lage Landen sinds het eerste Vaticaans concilie bij decreet verboden is.
Aansluitend offreert hij ons een kort tekstje over wijn en oogsten en vruchten.
Er zit nu wel degelijk vaart in de zaak.
Behalve de overledene is iedereen op het podium nog in leven.
Met een tweede tekst, waarmee hij de broeders en zusters welkom heet, sluit hij af.
In vrede en verwarring gaan we allen latinistisch heen. In nomine patris.
[1] Jawel, al te aandachtige lezer, het is bedoeld.
______________________________________________________________________________
PANDORA
In de reeks onuitgegeven werken
is Pandora wereldberoemd.
Als geen ander weet ze zich
helemaal niet te kleden.
Aan haar is geen houden aan;
kat en klauw en besproken gedrag.
Ze is haar eigen godsgeschenk,
op goed vallen uit de lucht.
Uit pure miserie – angst, vooral –
schiep God zichzelf
uit niets anders dan zichzelf:
big bang.
Lafweg weer een man;
in overtal.
Aan vrouw zijn
waagt God zich niet;
Hij zou niet durven.
Ondertussen telt Pandora
dag na dag
haar minder zorgen.
En ik,
ik verwaarloos om ter liefst
alles voor haar
om god weet waar
in haar hemel
tot niets te dienen.
HARO WADEN
______________________________________________________________________________
16 JANUARI 2018 – VERGRIJZING
Zondag. De stad waar ik woon baadt in het licht van haar toeristen. Naar vaste gewoonte stap ik omstreeks negen uur naar de bakker.
Als eenvoudige volksjongen bepleit ik sinds meerdere jaren een standbeeld voor de onbekende bakker. Wegens mijn diepste respect voor de weinige stielmannen die nog de kunst van bloem, suiker, zout, water en gist beheersen en in ere houden. Ze zijn doordrongen van het besef dat een brood smaak en textuur kan oproepen.
Hun nachtelijke ambacht is ondankbaar roeien tegen de stroom van pseudo-baksel uit opgewarmd, geurloos diepvriesdeeg.
Onder mijn ogen gaat de dagelijkse boterham, toch één van de fundamenten van onze samenleving, week na week meer voor de bijl. We laten het gebeuren. Het ontsnapt ons. ‘De mensen willen niet meer werken. Ze willen enkel nog om ter meest verdienen en met hun achterste in het zand zitten’ bezweert onze bakker. ‘Dat belooft voor binnen dertig jaar.’
Opvallend, vind ik, dat voor het halen van de zondagse broodjes en koeken haast uitsluitend mannen in de zaak samentroepen.
Nog in de greep van de broodontwaarding, heb ik op de terugweg naar huis bijkomend andere ongekende hoogten van onze maatschappelijke ontwikkeling te doorstaan. Noem het toegevoegde waarde. Een paar zichzelf onderscheidende antropoïden hebben hun blikken en flessen halfvol achtergelaten op straat of op diverse vensterbanken geplaatst.
Een magertekunstenaar tracht me zigzaggend te kruisen op het voetpad. Hij sleept zich naar zijn nest. Voor hem begint de nacht. Hij kenmerkt zich door een gescheurde zwarte broek die qua spankracht om de spillebenen een stevige concurrentie aangaat met een collant. Met dank aan de rijkdom aan nachtwinkels in onze stad klampt de jongen zich hologig vast aan het goedkope bierblikje in zijn hand. In deze is hij één met velen. Een draadpop door god zelf in de wandel gehouden. ‘Burps’ bidt hij.
Onlangs tjokte een tachtigjarig vrouwke in mijn richting de straat over. Ook zij had zo’n geopend halfliterblik in haar bevende hand. Heavy Cola. Het bezorgde me een nieuwe kijk op de vergrijzing. Op dat ogenblik was ik net bekomen van de aanblik van een eerder echtpaar hoogbejaarden. Kleintjes. Opgeteld ruim twee meter tachtig. Het mannetje met lang penenhaar in een pagekapsel. Liefhebbend gearmd wiebelden ze me gerimpeld voorbij. Beide met een sigaret schuin in de mond. Allebei zondags getooid met een zwarte AC-DC T-shirt. Forever young.
Gegeven dat Forever Angus hedentendage wellicht zelf permanent aan de zuurstoffles hangt, illustreren de curiosa waarmee ik tijdens mijn excursies in de buitenlucht te maken krijg dat de actuele monocultuur zijn genadeloze zegetocht verderzet. Er is geen houden aan de verkoop. De vrije wereldhandel slaagt er steeds duidelijker in de meeste mythes en illusies tot hun reële proportie te reduceren.
In mijn belegen waardekaders herbekijk ik in gedachten indianenfilms waarin het stil wordt als de oudste stamhoofden aan hun groepspijp lurken en in korte zinnen wijsheid debiteren.
‘Hoogbejaarden zijn geen groep. Het zijn zeer afzonderlijke mensen’ houdt mijn moeder me meermaals voor. In haar beleefde tuniek, die me zo moederlijk ouderwets vertrouwd is. Als zij ‘hoogbejaard’ uitspreekt, heeft ze nooit zichzelf in gedachten.
______________________________________________________________________________
25 OKTOBER 2017 – ERVARING
De man op het zitje in de trein vóór mij communiceert via een volstrekt altmodische gsm. Zichtbare krassen op zijn ziel maken duidelijk dat hij onder de mensen geleefd heeft. Zijn gelaatsuitdrukking verraadt topprioriteit.
Tegenover zijn gesprekspartner maakt hij zich kenbaar ten eerste als Alain en ten tweede als ‘ervaringsdeskundige’.
Meteen ben ik één en al oor. Hopelijk op onmerkbare wijze maar ik durf er mijn hand niet voor in het vuur steken.
Een deskundige in ervaring. Dat moet heel wat zijn.
Ik stel mezelf de vraag: ‘ervaring waarin precies?’
Het moet ‘ervaring in ervaring’ zijn.
Daar kan ik niet naast. Wie deze positie inneemt, is van nature relevant. Het gaat om mensen die ontzettend veel doorgemaakt hebben. Helden. Avonturiers. Die ons, landslaven, ontstegen zijn.
Alain zou in deze aangelegenheid een coördinerende rol opnemen. Dat hoor ik hem hardop verklaren. Licht geïrriteerd, zelfs. Met een Antwerpse tongval.
Coördinator. Zijn leidinggevende taak is hem niet eens aan te zien. Ondanks de tongval blijft hij er bescheiden bij.
Dat zijn de besten, natuurlijk. De vierdubbelspionnen. Zij die deel uitmaken van de meest geheime underground, zonder er acht op te slaan. De natuurtalenten.
‘Zij die vlotten op diverse stromen’ spuugt de amateurdichter in mij over mij uit.
Dertig Antwerpse zinnen later is het mij duidelijk dat hij zichzelf coördineert in het vakgebied armoede.
Als ik het goed begrijp is hij opgeleid om àndere armen ervan te overtuigen dat zij allen gedoemd zijn en dat hun lot tot het einde van hun dagen bezegeld is.
Alain ‘tolkt’ dus ‘armoede’ tijdens vergaderingen. In het Antwerps. Hij is exemplaar, weet ervan mee te spreken. Vandaar het tolken. Tegen onderbetaalde betaling probeert hij uit te leggen hoe taalgebruik en afspraken bij hem, als deel van een doelgroep, overkomen. Aan goedbetaalden die met die armoede geen uitstaans willen hebben, er vanuit hun achtergrond niets van begrijpen en hem snel vervelend vinden ‘met al zijn persoonlijke verhalen’. ‘Hoe komt het toch dat die jongen – hoe was zijn naam ook weer? – dat allemaal zo persoonlijk neemt?’
De eventueel àndere aanwezige armen in de vergadering voor wie Alain tolkt, komen in één klap tot het besef hoe achtergesteld ze wel zijn en dat niemand in hen geïnteresseerd is. De vertaler helpt hen dus zich nog slechter te voelen.
De taak ‘ervaringsdeskundige in de armoede’ moet door zo’n stel bleke jonge academici met bijpassende ambitie bedacht zijn. Door ervaringsdeskundigen in gebrek aan ervaring.
Ze zullen Alain opvoeren in diverse forums, hem in panelgesprekken deskundig het zwijgen opleggen vooraleer hij iets heeft kunnen vertellen, hem op foto in de krant etaleren voor de hele Benelux.
‘Alain, er is hier een journalist met een fotograaf. We hebben net een interview toegestaan. Ze zouden graag nog een ervaringsdeskundige in de armoede op de foto willen. Dat zijt gij, eh jong. Ge wordt ervoor betaald. Nu vooral geen wit hemd aantrekken en een das. Jouw manifeste armoede mag wat zichtbaar blijven. En breed lachen in de camera, Alain. Laat ze gerust merken dat jouw gebit in tien jaar geen tandarts gezien heeft. Niet te ongelukkig kijken. Dat komt onprofessioneel en verkéérd over.’
‘Iemand die schurft heeft en jeuk voelt, is gelukkig door zijn hele leven te krabben’ zou Socrates zeggen.
Een wanhopig ogende Alain eindigt zijn gsm-treingesprek op militante wijze ‘Als ze denken dat ze met mijn voeten kunnen blijven spelen, hebben ze het verkeerd voor. Ik zal ze eens laten zien wie hier de sterkste is, Sofie’.
Uit ervaring – jaja – weet ik dat Alain niet de sterkste zal zijn. Nadat hij, verdwaald in een landschapsbureau, te luid en ergerniswekkend zijn waarheid gezegd zal hebben, zal hij blij mogen zijn dat hij zijn betaalde coördinatiefunctie mag behouden.
‘Ge moet uw plaats kennen, Alainke’ zal Siglinde, de wetenschappelijke begeleider-coördinator van het ‘proefproject ervaringsdeskundigen’ hem laten weten. Zonder opkijken.
Siglinde is vierentwintig, gezond ambitieus en zijn derde wetenschappelijke begeleider-supervisor in drie jaar.
Volksopstanden zijn niet meer van deze duale tijd. Historici schrijven geen onzin meer als ‘Ze wurgden al wie ze tegenkwamen’.
______________________________________________________________________________
17 – 20 JANUARI 2017: EEN BOOMPJE OPZETTEN
17 JANUARI
Beste totale Front Office van onze stedelijke ophaaldienst,
Om onze kerstboom te kunnen toevertrouwen aan jullie dienst is het dit jaar geduldig wachten geweest tot 17 januari. We hebben wat afgezongen bij de stal in die tijd.
Mag ik bij jullie kwijt dat het vanavond, na werktijd, onprettig thuiskomen was en ik jullie daarvoor als schuldige aanwijs?
Bij die thuiskomst moest ik vaststellen dat jullie veldwerkers onze boom voor onze deur hadden laten staan. Niet enkel onze boom. Op één uitzondering na stond de hele straat nog vol naaldloze stammen.
Als bewoners met een lange carrière in onze stad hebben we zo te zien op schaal van onze straat en omliggende een grove nalatigheid begaan door onze kerstboom niet boven de wortel en de pot af te zagen.
We hadden inderdaad beter moeten weten. Sinds kort is onze kerstboom niet gewoon ‘kerstboom’ maar staat die gecatalogeerd als GFT [Groente, Fruit én Tuin], wat bijkomende vereisten vereist. Jullie meest recente verplichtingen hebben we ons niet tijdig eigen gemaakt. Hoe dwaas konden we zijn? In een stad die van de burger verwacht dat zij of hij alle reglementeringen beter kent dan de wetgever en ambtenaar en dat zij of hij een dagelijkse studie maakt van de correcties of amendementen op deze reglementeringen.
Onze grove fout kan met onze leeftijd te maken hebben, met het gewoontedier in ons. Jullie hebben het ons dertig jaar lang te gemakkelijk gemaakt. Van de pot onder onze boom maakten jullie nooit een probleem. Nog doordrenkt van de warmste weken van het jaareinde, keken de fluitende ophalers niet op een boom meer of minder. Nu boven iedere ophaler een manager en een communicatiedeskundige torent fluit eerstgenoemde een paar tonen lager. In november, schat ik, hebben de managers hun tanden laten zien. Daarvoor worden ze betaald. Tijdens hun conferentie galmden ze valabele argumenten als ‘geen takje meer door de vingers zien’ – ‘regelrecht misbruik door teveel inschikkelijkheid’ en ‘we kunnen niet blijven tolereren dat.’
Jullie communicatiedeskundige heeft vandaag dan de ophalers de baan opgestuurd met vierkleurige vlaggetjes die met bijhorende lus die zij zorgvuldig om de top van iedere kerstboom hebben gewikkeld. Het is ook arbeid, natuurlijk. Ons vlaggetje liet over onze nalatigheid geen misverstand bestaan. ‘Ondanks de brede en goed zichtbaar verspreide campagne hebt u het niet begrepen’ las ik. Een paar woningen verder nam ik een veel jongere buur waar tot wiens dwaze hoofd de goed zichtbare campagne evenmin was doorgedrongen. Ons onbegrip is dan toch niet leeftijdsgeboden. De jongen staarde wat verwezen naar de pot.
Even aanbellen had niet gekund? De boom meenemen en een briefje in de brievenbus achterlaten, zodat we volgende maal gewis beter zouden doen, kon evenmin? Wij menen al die jaren bewijs geleverd te hebben van goed gedrag en soms ook zeden. Zo hebben we ons tot twee jaar geleden de moeite getroost om onze kerstboom opnieuw te planten in wat een andere stedelijke strateeg ooit veelbelovend als Stadstuin betitelde. Vorig jaar was De Stadstuin niet meer onder ons. De stadstuinier had er de brui aan gegeven. Een stille, erg smal gecommuniceerde, dood.
Laat ik het erop wagen: mijn vraag om morgen toch een ommetje te willen maken en de achtergebleven kerstbomen alsnog te komen ophalen. Met oog op een verbeterde editie volgend jaar.
20 JANUARI
’t Is in orde, hoor. Nog steeds even sympathieke en behulpzame jongens [helaas geen meisjes daar – hoe komt dat toch?], die van het recyclagepark. Kijken je in de ogen. Zeggen waar het op staat, duiden wat kan en niet kan. Geven raad en tonen zich inschikkelijk vanuit gezond verstand. Aangename omgang, van mens tot mens. Zo anders dan via een anoniem hit and runbriefje aan de kerstboom. Ook voor jullie is het geruststellend: de strategie ‘door niets te doen en niet te antwoorden lost de burger het probleem zelf op’ heeft gewerkt. Niet dat ik in de huidige tijdsgeest op enige inventieve tegemoetkoming, enig begrip of zelfs begrijpen rekende. Mijn opmerking zal vermoedelijk wel bij de verkeerde persoon terechtgekomen zijn (mijn fout) of ik zal bevoegdheden totaal misbegrepen hebben (mijn fout), zodat ten onrechte aangeschrevenen (op welke manier dan nog?) zich niet geroepen wisten om de vraag aan anderen met eindverantwoordelijkheid door te spelen.
In deze laatste zinnen viseer ik vooral niet de vriendelijke medewerkers van de onthaalbalie. Die doen ook maar hun werk. En doen dat goed. Wel benieuwd naar ‘de bevoegde dienst kerstbomen’. Verantwoordelijk zou kunnen zijn: het opwindende brein dat bedacht heeft dat kerstbomen ónder GFT vallen en dus in één en dezelfde, besparende, ronde kunnen vallen. ‘En als we dit ergens communicatief in de folder wegmoffelen, zijn we nog sneller door onze rondes dan anders’.
Daarom wil ik niet nalaten een bijdrage te leveren tot de regelgeving voor de volgende jaren, teneinde ‘de dienstverlening aan de bevolking nog verder te optimaliseren’.
Volgende paragraaf zouden jullie in overweging kunnen nemen om laatstgenoemd doel te dienen: ‘elke kerstboom – die overigens de maximale hoogte van 1,05 m niet mag overschrijden – dient niet enkel wortel- en grondvrij te zijn maar bovendien ontdaan van naalden. De gebruiker dient de takken vooraf zorgvuldig verknipt te hebben en deze restfractie in een daartoe voorzien recipiënt met naaldkleurig deksel op 34 cm van de deur te plaatsen. Bij regenweer of sneeuwval behoudt het bestuur zich het recht voor van de ophaling van kerstbomen af te zien. Bij aflevering aan het recyclagepark zal de gebruiker de naalden en takken opnieuw aan de boom kleven. Stammen die niet de vorm hebben van een kerstboom zullen nadrukkelijk geweigerd worden.’
Iets in die zin. Jullie hoeven me er niet als consultant voor te vergoeden.
Vervolgens kan een van de vele interne of externe communicatiediensten een debat op gang brengen over de relevantie van religieus geïnspireerde symbolen in de seculiere samenleving. Jullie raad van bestuur en algemene vergadering – eventueel een subcommissie met gemandateerden tegen evidente commissie of zitpenningen – kan vervolgens op ideologische en-of ecologische grond beslissen dat kerstbomen beter afgeschaft worden. ‘Het spaart op àlle vlakken’ – ‘Een duidelijk signaal’. Binnen tien jaar kan dan een totaal verbod op kerstbomen volgen en kan een nieuwe dienst in het leven geroepen worden die het naleven van deze integrale verbodsbepaling in kaart brengt. Registreert, zeg maar, meetbaar maakt. Men kan ook aan bijkomende camerabewaking denken.
Beleefde groet,
Van Alter Marius
______________________________________________________________________________
2017 – 1 JANUARI
Zowel in hun Nieuwsbrief
als in een korte mededeling
heeft het Vlaams Verbond
van Kalligrafen
– ook wel foutief Verbond van
Vlaamse Kalligrafen genoemd –
zich sterk gekant
tegen teksten uit de losse pols.
‘Dat schrijft en schrijft maar’,
betogen ze,
‘oeverloos gebonden’.
Het VVK ziet Mensen in het Algemeen
niet meer in staat
schoon schrijven – schoon
in het algemeen –
naar waarde te schatten.
‘Het moet allemaal vooruitgaan’
betogen ze,
en verder
‘Het stijgend aantal werklozen
in acht genomen, zou de overheid
ook in traditioneel trage sectoren
kunnen investeren.’
‘Maar neen. De kalligrafische
nijverheid heet niet langer
rendabel te zijn. Verloren tijd.’
Onze waarheid is dat de werknemers
van genoemde industrie te precieus
en veeleisend overkomen.
Ze lachen te weinig. Ze zijn
niet van nature
goedgeluimd of positief ingesteld.
De Vlaamse Kalligrafen moeten weten
wat ze willen.
De statuten van hun vereniging zijn
– kan het anders? – welomschreven
maar blijven vaag.
Nergens maken ze duidelijk
waar ze willen uitkomen.
Bovenal lijken ze gericht op
een behoud waarvan niemand
vandaag nog gediend is.
Wat is hun urgentie?
Wat is hun relevantie?
Men kan zich moeilijk van de indruk
ontdoen
dat de kalligrafen oud worden.
______________________________________________________________________________
20 OKTOBER 2015 – BLOWIN’ IN THE WIND – OVERLAST 1
Een reclamebrochure die zich een paar dagen tussen de poststukken verscholen wist te houden, geniet mijn volle aandacht. De folder van een multinationale discount geeft mij een helder overzicht van wat ik als potentiële koper bij hen zoal naast de rekken zal vinden.
Ondermeer een krachtige bladblazer maakt deel uit van het gamma.
Generaties na elkaar harken voornamelijk mannen bladeren bij elkaar. Naar zich toe. Een op zich niet belastend, zelfs aangenaam tot rustgevend tijdverdrijf.
Een ingenieur of werktuigkundige met teveel vrije tijd heeft dan de bladblazer bedacht. Een luchtvariant van de op zich veel geschiktere vlammenwerper.
Wie een dag doorbrengt in de buurt van een bediener van een bladblazer kan het enkel via een blog navertellen. Zij of hij ziet zich genoodzaakt tot de dringende aanschaf van wasbollen voor de oren. ‘In de buurt’ kan zes verdiepingen hoger zijn.
Het apparaat boort zich via de gehoorgang in de hersenen. De bediener, veelal met het verstand op zero, weet elke hinder van het aimabele werktuig te weren middels een pet in zwaar katoen. Die is bijkomend overtrokken door het type oorkleppen, dat Duitse soldaten gebruikten om tijdens WOII lange afstandsraketten richting Londen af te vuren.
De geluidshinder is één punt van constructiefout. Een veel ergere belediging voor het menselijke intellect dan de geluidshinder schuilt in het idee bladblazer zelf.
Dit volstrekt onbeheersbare toestel heeft definitief een periode van ‘naar zich toe’ afgesloten. Blazers staan synoniem voor ‘van zich weg’.
Bladeren willen ook helemaal niet op een hoopje geblazen worden. Zij weigeren dit. Het is tegen hun inborst.
Voor bladeren heeft het bladblazen een toegevoegde waarde. Het betekent extra herfst.
Ze mogen in alle vrijheid alle richtingen uitwaaieren. Nog eens en nog eens.
‘Laat je helemaal gaan, man van dienst met pet en oorkleppen’ schateren ze. ‘Als we tot een soort hoopje zijn samengetroept, is maar één windstoot nodig om ons opnieuw over het grasveld te verspreiden’.
Dat laatste zou ook mannen met ordinaire harken zijn overkomen, ware het niet dat die er gedurende eeuwen een uitstekende gewoonte van maakten om elk stapeltje samenraapsel meteen in een grote tuinzak te tassen.
Het in tuinzakken tassen van een stapel bladeren is aan actuele oorklepmannen met hun huilende buis niet besteed. Ze zijn immers van hetzelfde slag als de bladeren zelf. Aan het ronddwarrelen beleven ze het grootste plezier. Het bevrijdt hen voor minstens een paar uur van elk hinderlijke geestelijke opwelling.
Als ze een stapel gevormd hebben, dènken ze er niet aan die stapel snel te verwijderen. Het zijn spelende kinderen die zo snel mogelijk een tweede en een derde stapel bij elkaar willen krijgen. Om dan terug naar de eerste stapel te rennen, die het ondertussen gewaagd heeft zich opnieuw te verspreiden.
De bladblazer is een toestel dat enkel in een ergotherapeutische context begrepen kan worden. Weinig toestellen maken op mij een sterkere indruk van overbodige waanzin.
Het verbaast me hoe tolerant de verzuurde burger deze ernstige overlast bejegent. In tegenstelling tot spelende kinderen, bijvoorbeeld.
______________________________________________________________________________
LOKETREPRESSIE
Mevrouw van loket vier van onze stedelijke dienst bestaansrecht,
Je treft het. Ik was toevallige getuige bij jouw administratieve verrichtingen. Een vriendelijke oudere heer – niet groot, ik schat hem vijfentachtig – beantwoordde vandaag op geen enkele manier aan jouw loketritme. Om zijn nieuwe identiteitskaart te kunnen activeren moest hij enige toetsen indrukken. Dat lukte niet meteen. Hij beefde. Het zou iets met leeftijd kunnen te maken hebben.
Je bleef – met behoorlijk wat moeite – binnen de zeer ruime grenzen van de hoffelijkheid. Zijn traagheid ergerde je evenwel zichtbaar. Het knipperen van jouw ogen en het net niet ‘tss’ zeggen wanneer het mannetje het woord ‘pincode’ opnieuw niet helder begreep, deden je net niet trillen.
‘Allez, man’ zag ik je denken. En ‘altijd last met die ouwkes. Ieder beetje technologie is hen teveel.’
Weet je wie je voor je had?
De internationaal bijzonder gewaardeerde kunstenaar Olav Daenen.
Hij bleef al bij al minzaam onder jouw getreiter.
Jij, meiske, zal een bijzonder lange weg moeten afleggen om een duizendste te realiseren van wat deze man heeft bereikt.
Zou je ooit – als Olav – enige kans maken op een plek in een aantal encyclopedieën?
Is het me enkel om Olav Daenen te doen? Wat denk je?
Natuurlijk niet. Jij bent staalkaart van de hooghartige, betuttelende omgangsvormen die sommige jongere mensen er tegenover ouderen op na houden. In de machtspositie van het loket, maar ook elders. Dit gaat over attitude, professioneel maar vooral humaan.
Ooit word je zelf veel ouder dan vandaag en zal je je – wie weet? – mijn snier van vandaag herinneren.
Jouw genegen,
Haro W.
______________________________________________________________________________
September 2011 – BEGROTING IN EVENWICHT
Van mijn afwezigheid wegens Franse vakantie hebben Mijn Bank en Mijn Voltallige Regering gebruik gemaakt om een overval op ons gezin te plegen.
Aan de grondslag daarvan liggen de paar kleinigheden die onze financiers tijdens hun exemplarisch zorgvuldig beheren over het hoofd gezien hebben. Gericht op hun algemeen belang.
‘De banken hebben ons bestolen, René!’ heeft Fernand, de ene minister, tegen de andere minister gezegd. ‘Hoe gaan we dat oplossen?’.
‘Maar Fernand, toch’ is René beginnen te antwoorden ‘alsof jij en ik geen bevolking genoeg zouden hebben om die put terug te vullen.’
Vooral de brave burger die op de kleinste schaal in uiterst zorgvuldig beheer moestuint, moet het ontgelden.
Unisono vinden mijn bank en mijn minister sparen voortaan verderfelijk. Als het over onze gezinsportefeuille ging, werden mijn geliefde Bea en ik tot net vóór onze vakantie nog om ons goed huisvaderschap geprezen.
Sinds onze thuiskomst betitelen Fernand en René ons als vrekkige, asociale oppotters.
Schuldig omdat we destijds wat geld opzij gezet hebben zodat we onze woning zouden kunnen kopen. Misdadig omdat het ons vooruitziend leek onze bescheiden geldoverschotten bijeen te garen voor Karel, Marie en Freya, onze drie konijnen. Of voor onze eigen oudere dag, zodat we in onze simplistische trots geen beroep zouden moeten doen op middelen die de gemeenschap ten goede komen.
Vanop de kansel zou ‘schuldig’ als ‘zondig’ nagalmen.
Nu kunnen mijn bank en mijn minister er gerust een andere mening op nahouden dan ik als het over sparen gaat. Maar daar blijft het niet bij.
Die twee sterken elkaar in de vaste overtuiging dat ons spaargeld ons spaargeld niet is.
In die geest delen mijn bank en mijn hijgend achternahollende minister in mijn ochtendkrant met vereend geweld een paar prikken uit. ‘Eens kijken wat onze proefballon geeft.’
Het koppel flemende vossen acht het niet ondenkbaar dat ze ons op een dag een deel van onze spaargelden zullen afnemen.
‘Noem het een lineaire maatregel, Fernand. Voor de vrouw of man in de straat heeft dat een rechtvaardige bijklank, waarmee je die sociale criticasters meteen de mond snoert.’
Hoe spaarzamer ik dus leef, hoe meer ik aan de gemeenschap kan overdragen.
Dat lineair scalperen was een al belegen ideetje van Evariste de Boucqué, voorzitter van onze Nationale Bank.
‘Maar ik weet nergens van, René, als het erop aankomt.’
De bij voorbaat geslaagde operatie zal minister van Financiën Fernand de weg tonen naar wat hij binnen tien jaar in een interview zal benoemen als een historische en noodzakelijke ingreep om het land en de industrie er economisch opnieuw bovenop te helpen.
‘Dat heb ik samen met René en Evariste vandaag in één keer goed geregeld, schat. We hebben de burger bestolen om voor de burger iets te kunnen doen. Er is weer geld. De banken tonen zich bijzonder opgetogen. Dat is het belangrijkste. De burgers maak ik ook blij. Die krijgen met mondjesmaat het geld terug dat we ze eerst afgenomen hebben’.
Nog even en mijn bank wordt soeverein beheerder van mijn spaargeld en zal op het gepaste tijdstip oordelen welk deel mij daarvan nog toekomt.
‘We zullen echt niet aan jou komen vragen wat wij met jouw geld aanvangen. Als het over jouw geld gaat weten wij wat goed is voor jou en voor de gemeenschap. Er bestaat ook nog zoiets als burgerplicht, mijnheer Van Halters. En begin nu niet opnieuw over commissielonen en raden van bestuur. Die mensen hebben al genoeg aan hun hoofd.’
Om stevig voorbereid te zijn op een eventueel ongenoegen bij een eeuwig emmerend deel van wat men vroeger cliënteel noemde, heeft mijn bank ondertussen elke vorm van persoonlijke dienstverlening in haar kantoren afgebouwd. Ik kan dus enkel nog elektronisch overschrijven. Met alle voordelen van dien.
Soms kan ik in een kantoor heel in de verte, achter kogelvrij en mateloos gezandstraald glas, nog een schim van een bancaire medewerker ontwaren.
De doelgestelde operatie ‘aanscherpen van de efficiëntie middels contactversobering’ kwam de personeelsleden overigens goed uit. Op basis van een anonieme enquête had hun bediendevakbond eerder een klachtenlijst opgemaakt. Klanten werden door de loketmedewerkers tussen ‘vervelend’ en ‘ziekmakend’ gepercipieerd. Iemand drukte het uit als ‘onzindelijk’. Die kwalificatie vonden de deelnemers aan de interne vormingscyclus wel grappig.
______________________________________________________________________________
1 JANUARI 2007
MOEDERS
Kortgebonden zinnetjes
wentelen door mijn
breekbare kinderkop:
‘alles vandaag’
‘nu of nooit’
‘ik ben’
‘het zal wel zijn
dat ik ben’;
Om ter eerst loop ik
tegen mezelf
in mijn tuin
naar onze boom;
ik val, schuur mijn knie rood
en ween;
‘waar is mama,
nu ze
er moet
zijn?’;
Mama daalt neer,
uit een hemel,
raapt me op en streelt,
mij,
het is zomer;
blauw kleurt het heelal,
Mijn maagd,
mijn moeke mijn,
voor eeuwig,
eeuwig
en altijd;
Hier is niets te sterven,
aan zoiets schoons
begint het doden
nooit.
______________________________________________________________________________
31 DECEMBER 2007: ZWIJGPLICHT
Hij heeft lange tenen, de premier, maar deze maal hebben ze hem echt getroffen. Dat ze hem een verlicht despoot noemen, tot daar. Er is iets van, heeft zijn therapeut hem voorzichtig willen duidelijk maken. Iedereen, van groot tot grootst, vreest zijn uitvallen. Minzaam zolang er fotografen en camera’s in de buurt zijn, maar ho maar, eens de dubbele deur achter hem dichtvalt en er een oerang oetan met een zonnebril en een oortje voor geposteerd staat. Dan wordt het beest in hem wakker. ‘Met jou is het gedààn’ is zijn favoriete zin. ‘Kom eens naar mijn bureau’ staat gelijk aan het einde van een veelbelovende carrière. De premier kent dan ook geen tegenstanders meer.
Maar nu hebben ze hem dus geraakt.
Jean Brulé, een eentalig franse communist, heeft hem in een editoriaal voor het lokale partijbestuur – er zijn evenveel leden als bestuurders – een Idiot Savant genoemd. En wat veel erger is, een libéral ordinaire. ‘Deze premier is een kruimel’, schreef Brulé, ‘in de petite histoire d’un plat pays colonisé.’
Hij, sinds dertig jaar de onbetwiste intellectuele topideoloog van zijn generatie van jeunes dorés. Briljant econoom, architect, kunstkenner, diplomaat, visionair, staatsman. Moest hij niet vrijzinnig zijn, hij zou stellen ‘His Masters Voice.’
Maar niet wàt gezegd werd stoort de premier, maar vooral de manier waarop. Moest Brulé nu een email hebben rondgestuurd, het zou zijn ster nog meer hebben doen schijnen. Leve immers de vluchtige media.
Maar neen. Brulé maakte een stencil. Die bevindt zich nu in het archief van Daverdisse, vlakbij het boekendorp Redu. Stencils, zo herinnert de premier zich uit zijn jeugd, vergaan niet. Zoiets blijft een eeuwige vlek op zijn curriculum. Een loyale agent van de vroegere Staatsveiligheid – iemand uit de tijd dat iedereen daar nog uit de hand van de premier at – is hem al komen vragen of hij iets moest doen. Of er in de omgeving van Redu misschien iets of iemand op een discrete manier moest opgeblazen worden. Zonder dat het in de gazet komt.
De premier zit combattief weggezakt in zijn zetel. Zijn hemdsmouwen nog opgestroopt om de dag te beginnen. Een lunch met Blair en zelfs zijn geliefde kernkabinet heeft hij laten passeren. Zijn broodje prosciutto is onaangeroerd gebleven. De SMS-jes van zijn zingende echtgenote, vervolgens Philip Herreweghe en Willy Declercq liet hij onbeantwoord. Een haastig bijgeroepen arts ziet geen ziektebeeld.
De premier bijt een glas stuk van zijn modieuze bril met een hoektand. Hij ziet zijn licht, weet wat hem te doen staat. Zo dadelijk zal hij geen verklaring afleggen. Eens géén optimistisch toekomstbeeld schetsen. Geen ontmoeting vandaag met de verzamelde pers.
Of toch, met zijn lippen op elkaar. Hij kan dat ook: de lippen dichtnaaien. Een sans papiers in zijn eigen koninkrijk. Dan zullen ze eens voelen wat het betekent als hun premier niets meer zegt. Brulé zal rap de prijs kennen van zijn staatsgreep.
De arts verklaart de premier als bij mirakel genezen.
WHG