JANUARI 2021
In mijn oeverloos lange avonden
overschrijf ik mijn waardepapieren
in het groot.
Zolang ik maar een uitkomst vind,
verlies ik me in getallen.
Die leren me het ware, schone, goede.
Zonder mededogen,
gehalveerd desnoods, gevierendeeld.
Ik, een kind van negenproeven,
eet van alle gerechten op tafel een beetje,
een gemeen veelvoud.
Rechtop, zo sta ik in mijn leven;
uit angst
scheef te groeien
tot een totaal van weten
of loutere vermenigvuldiging.
Nooit eerder heeft iemand
het vullen van de hoop
tot axioma uitgeroepen.
Iemand moet het doen,
een vlijtige middenstander als ik,
een mens
met al te wazige ogen
voor dit ongerijmd leeg staande doel
Haro Waden
__________________________________________________________________________________________________________________
APRIL 2020:
Bijdrage voor ‘Bij Het Raam’ – Huis van Herman Teirlinck [aanklikken om te openen]:
______________________________________________________________________________
DECEMBER 2019:
‘[WIJ] TWE‘. Twintig cleengedichtjes.
In eigen beheer [zie verder].
Uit inconsequentie [zie verder]. Om zichzelf te pesten.
______________________________________________________________________________
FICTIE EN REALITEIT:
Als één van de miljoenen nagelbijters stuurde Haro Waden tussen 2015 en 2020 vier manuscripten richting uitgeverijen. Hun redacteurs moeten wat afgegeeuwd hebben bij zoveel ijver van deze ouderling. Ze zochten vergeefs ‘een sterk verhaal’ of ‘uitzonderlijke taal die de tijdsgeest verwoordt.’ Of een subjectief argument dat ze ter plaatse bedachten.
‘Ongemakkelijk, stroef, hermetisch, gelaagd’ komt niet voor in de beoordelingscriteria van de lectoren die ‘vlot en verkoopbaar’ tot opdracht hebben gekregen. Niet moeilijk doen.
Met zijn aanzetten tot terloopse humor vond deze schrijver de put in de markt die hijzelf gezocht had. Humor is een aartsmoeilijke stiel, hoorde hij te beseffen.
Verder dan een reeks standaardafwijzingen [waarover helaas niet gecommuniceerd kan worden] is de man niet geraakt.
‘Die lieve kleine vent uit Sas van Gent [in Zeeland].’
‘Jij kan schrijven, jongen. Word schrijver’ hebben een paar leerkrachten in het lager en middelbaar onderwijs hem een waangedachte ingeprent.
Hij was goedgelovig. Weinig menselijks is voor de eeuwigheid. Bij uitstek taal is van hier en nu. Vandaag nog hierder dan vijftig jaar geleden. Het moet – als bij begrafenissen – snel gaan. Onze vergetelheid kan niet volgen.
Journalisten hebben zich neergelegd bij dit lot. Die lenen dagelijks hun uitstekende pen in de wetenschap dat hun lezers twee dagen later vergeten zijn wat ze geschreven hebben en met welke taalvaardigheid. Dàt is métier en gepaste bescheidenheid.
Onze Haro is nog verwaand ook. Omdat hij zijn hele professionele leven – voortdurend in opdracht – geschreven heeft, weigert mijnheer debutant genoemd te worden. ‘In eigen beheer’ of ‘printing on demand’ acht hij voor proza beneden zijn waardigheid. Het is alles of niets.
Voilà. Hier liggen ze voor het rapen, alle vier. Op zoek naar de op hol geslagen uitgever met een breed bereik die er – eventueel via ‘Ouwe Zeur’ – wat wil in zien.
De uitgevers die reeds enige tijd uitpakken met het publieke bericht dat ze geen manuscripten meer willen toegestuurd krijgen, hoeven niet te solliciteren. Die staan op een zwarte lijst. Ze verwoorden iets te accuraat de tijdsgeest [zie hoger].
DE NULMETING [2019]
VOL VAN GENADE [2018]
OUDMAN [2017]
IDEALEN VAN REYF [2015]
EEN PAAR EERSTE ZINNEN:
IDEALEN VAN REYF:
[…]
‘Het is amper van 4 december vorig jaar geleden dat Allende als president van zijn volk de Verenigde Naties toesprak. Scherpzinnig en uitstekend gedocumenteerd lichtte hij toe hoe koloniaal geïnspireerde roofbouw op natuurlijke grondstoffen, machtsdruk van de multinationale ondernemingen en chronisch uitstaande schulden het haast onmogelijk maken om een land te besturen. Zeker een derdewereldland. Hij vroeg de internationale gemeenschap financiële ruimte en vertrouwen om te kunnen investeren in onderwijs, technologische vernieuwing en gelijkberechtiging.
Zijn gedurfd betoog werd door een staande ovatie versterkt. Dit terwijl alle vertegenwoordigers in het halfrond ervan op de hoogte waren dat Nixon en Kissinger er op hetzelfde ogenblik alles aan deden om de rode staat in hun achtertuin, hun wingewest, te ondermijnen.
Diezelfde internationale gemeenschap kijkt nu de andere kant op. Uit economisch belang en op ideologische grond is net geen wedijver ontstaan om de dictatuur te omarmen. De democratie schaamt zich niet een pact met haar duivel te sluiten. De bestuurders van ons land tonen zich net geen voorlopers.
Men kon het best niet eens zijn met Allende’s zienswijze, met zijn rechtlijnige doctrine, de manier waarop hij die zienswijze beleidsmatig vertaalde of met de snelheid – ik schrijf bewust niet voortvarendheid – waarmee hij veranderingen doorvoerde. Precies om dat ‘niet eens zijn’ vorm te geven zijn we tot een democratische besluitvorming gegroeid. Dat kostbaar goed wordt hier te grabbel gegooid.
De houding van Allende is consequent. Voor hem was er geen enkele reden om zijn termijn als president – met alle moeilijkheden van dien – niet rond te maken.
E.R. – Gent – 15 september 1973.’
Elias Reyf neemt zijn lezersbrief gedempt luidop door. Als hij dit commentaarstuk nog vóór twaalf uur op de redactie kan bezorgen acht hij zijn zaterdagvoormiddag goed besteed. Overmorgen, maandag, verschijnt dan zijn opiniestuk. In een marge van het krantenartikel. Hij vindt zijn stijl sterk versoberd.
‘Flink, Reyf. Niet slecht voor een snaak van achtentwintig.’
Van de moraliserende, archaïsche grondtoon raakt hij wellicht niet meer af.
Eva slaapt nog. Haar mimiek laat afleiden dat zij in een verbloemd gevecht verwikkeld is met een omvergewaaide druivelaar.
Een zoen zou haar wekken. Die spaart hij voor straks. Haar ontwaken in haar eentje zal schoon zijn. In de nog steeds frisse voormiddagzon, met de twee op haar maat geselecteerde ontbijtkoeken en zijn nagelaten bericht.
‘Vrouwtjeskater,
Ik maak een omtrekkende beweging langs het stadscentrum en ben ten laatste om twee uur terug. In mijn omslag heb ik mijn zoveelste jongelingenboodschap voor de wereldpers gestoken. Ooit lukt het. Laat mij je smaken. Twee zoenen (voor elke wenkbrauw één). Volière.’
Hij trekt de deur behoedzaam dicht, groet reflexmatig een passerende buur, tast naar zijn sleutelbos [‘heb ik die wel bij me?’], went aan het licht en de gemoedelijke herfsttemperatuur en stemt zich af op een moderate pas-de-un.
Zijn strakke blik moet hem vrijwaren van eventueel kruisen van ogen met derden. Aangesproken worden zou nog erger zijn. Ondanks een uitstekende opvoeding kampt hij met een hardnekkig gebrek aan sociale vaardigheid.
Zijn schepper zal bij conceptie in een slechte dag geweest zijn. ‘Een leven van onbeholpen omgangsvorm met uw medemens zal uw deel zijn, Reyf. Ga nu.’
Bij een vraag als ‘kan je me zeggen hoe laat het is, alstublieft?’ raakt hij bevangen door zijn uitgebreid arsenaal beperkingen aan verbale codes die men algemeen aanvaardbaar acht. Stijlfiguren als oncontroleerbare omkering, cynische of ongepaste toespeling, groot gemis aan tactische verzwijging, moeilijk te vatten scherts nemen het van hem over. Ze nemen bezit van zijn taal. ‘Mis je niet een belangrijk carnavalsfeest, mevrouw? Je mag je masker aanhouden.’
Geen kwaad woord over zijn inborst. Die is met goede bedoelingen gefarceerd. Elias wil enkel vrede. Zijn output vormt het probleem. Bij herhaling moet hij vaststellen hoe schots en scheef zijn aanvangszinnen kunnen zijn. Zolang hij er niet in slaagt die in overeenstemming te brengen met zijn warmhartige intentie, zal hij zijn eigen obstakel blijven. Op basis van ervaring schat hij zijn kansen om die overeenstemming ooit te bereiken aan de lage kant in. Veelal slaagt hij erin het ontstane klimaat van onbeschoftheid te versterken door een schurkerig bewegingspatroon.
OUDMAN:
2012 – 17 SEPTEMBER
Een minuut of wat geleden ben ik gestorven. Op mijn achtenzestigste. Een vals mythisch getal uit de vorige eeuw. Volgens de slogans van de nationale ziekenzorg in de best mogelijke omstandigheden. Omringd door mijn geliefden. Ver van mijn eigen bed. Na vier maanden platte rust. De morfinepomp op volle kracht vooruit.
Het summiere verslag van mijn huisarts over mijn aangekondigde dood vermeldde ‘falen’ en ‘uitvallen’. Bij meerdere stelsels die mijn voormalige ingewanden eigen waren.
Een besmeurde pamper is me bespaard gebleven. Pijn ook.
Mijn zoon Bruno heeft al zijn moed samengeraapt en zelf mijn ogen gesloten.
Ik had ze liever opengehouden maar heb de lieve jongen nare dromen bespaard.
Voor zijn bestwil heb ik ze graag allebei flink dichtgeknepen. Het maakte dat hij niet na een half uur opnieuw tegen mijn halfopen blik moest aankijken. Een sinaasappel op mijn oogleden of een eronder geschoven vloeitje om ze gesloten te houden hoefde niet.
Liefde kan door de oogleden gaan. Zo zijn vaders als het erop aankomt. Bruno verdient het.
Mijn lichaam mag dan wel dood zijn, mijn geest is scherpzinniger dan alle maanden voordien. Het geeft comfort, moet ik zeggen. Zo’n ‘off’ en ‘on’ switch voor lichaam en geest. Eén voor elk deel van mijn wezen. Zo eenvoudig kan het zijn. Geen enkele filosoof die daar opgekomen is. Iets voor kluselektriekers van mijn slag.
Mijn lijf staat dus op ‘off’. Point mort. In de beeldspraak van de pamper voelt het aan als een ontlasting. Ik druk me zo uit omdat sociaal onaanvaardbare grappen nu eindelijk mogen. Verzegelde lippen mogen werkelijk alles uitkramen.
Mijn vlotte overstap tussen mijn tijdelijke en mijn eeuwig tijdelijke bestaan was een sobere aangelegenheid. Ik hou niet van spektakel. Bruno heeft tot het laatst mijn hand vastgehouden. Ook al tweeëndertig, die jongen. Zijn Lara is zwanger van een tweeling. Zoontjes die hun vader stellig de baas zullen kunnen. Hun geboorte zal ik missen. Lara en Bruno verkozen twee dochters maar die hielden zichzelf tegen. Een eeneiig stel van beide geslachten moet nog uitgevonden worden. Van zijn zweetvingers raakt Bruno niet meer af. Die heeft hij van Sandra. Haar handen gleden destijds voortdurend uit de mijne. Zijn onweerbaar, goedaardig karakter heeft hij van zichzelf. Sandra heeft het er niet uit gekregen. Wat Sandra niet gelukt is, zou mij zeker niet gelukt zijn. Ik was er de vader niet naar om het er uit te krijgen. Slaan deed ik nooit. Slagen evenmin. Bruno’s karakter zal hem levenslang sarren.
Sandra was bij me maar mocht niet tot het laatst blijven. Het zou vroeg donker worden en dan mocht ze niet meer buiten van haar jaloerse vent, ooit haar ruimdenkende minnaar. Tot het laatst blijven zou haar op verkeerde gedachten hebben kunnen brengen. ‘Met Jules, zeker, die doodgaat?’ hoor ik haar tegen die man ginds inbrengen. Daarmee zal ze het hem voor de zoveelste keer eens goed gezegd hebben zonder dat dat ‘goed gezegd hebben’ zijn huishoudelijk reglement met een millimeter zal hebben doen opschuiven.
Ach, hun zeden en gewoonten zijn mijn zorg niet meer. Sterven en laten leven.
Sandra tot het einde zou al te schoon geweest zijn. Op mijn rechterhand de zweetvingers van Bruno, ter linkerzijde de zompige handpalm van Sandra. Haar zalig beweeglijke gelaat, waarvan de mond aan Bruno vraagt of hij denkt dat het nog lang zal duren ‘want het wordt stilaan donker en jij weet ook wat dat betekent.’
Ze zou toch blijven, haar GSM uitzetten en vastberaden foert zeggen tegen de millimeters van haar dwingeland. Overspel aan het sterfbed. Het had mijn ultieme en rechtmatige wraak kunnen zijn. Laat ik het erop houden dat Sandra me bijgestaan heeft. Met hart en ziel. Binnen de weinige mogelijkheden haar door dinges gegund. Ze beloofde me moeder te vertellen dat ik in vrede gegaan ben. Nederig. Eenvoudig gebleven tot het laatst. Via Sandra heeft moeder nog een zoen van me tegoed. In kleur.
Onze dochter Birgit was er niet. Ze heeft me wel elke week getelefoneerd en filmpjes gestuurd. Gisteren nog. Omdat het met mij plots heel snel is gegaan kon Sandra haar niet tijdig bereiken. Birgit is in meerdere opzichten ver weg. Samen met haar vaste bloedverbondenen Francis en Alice maakt ze haar vierde reis rond de wereld en terug. Wiet reist standaard met hen mee. Het aandeel ruimtereizen. Wiet was ook de naam van één tot drie inwisselbare kanaries uit de hele reeks die mijn vader gekooid heeft gehouden. Francis is in de woorden van Birgit ‘een goeie gast maar niets voor mij’. Ze laat hem sporadisch dichterbij komen als ze zich kortstondig verlaten voelt. ‘Dan laat ik hem toe of toetreden’. Dat spel met onzekerheden ken ik van haar. Het kan het deel sombere drankzucht in Francis verklaren. Tijdens mijn stervensuur klampte onze dochter zich in een Canadese uithoek voor de vierde maal vast aan Graham. De enige man die ze terugkerend als gezel erkend heeft. De figuur is me vreemd maar op grond van eerdere ontmoetingen met Birgits minnaars kan ik zijn foto wel maken. Weet ik waarom Francis mager uitvalt. Van Sandra weet ik dat Graham twaalf jaar jonger is dan Birgit, sigaren rookt en voorspoedig getrouwd is met Betty. Betty is de moeder van zijn drie geweldige of gewelddadige zonen. Hoe en waar Graham er Birgit tussen neemt is nooit geklaard. Hopeloze situaties kunnen een volwassen leven lang aanhouden en vertonen de neiging zich te versterken. Birgit vindt Betty het beste wat haar minnaar kon overkomen. ‘Zo’n lieve vrouw’ – ‘Betty leeft helemaal op als ik bij hen op bezoek kom.’
Drie naasten in totaal, waarvan twee tot het laatst aanwezig. Of haast tot het laatst. Het is niet iedereen gegund. Dat ze me straks in een vriesvak schuiven deert dan niet.
VOL VAN GENADE:
April 2020. Zaterdag.
Ik sta zwijgend aan de balie van de pc-deskundigenzaak. ‘Wij Doen Echt Álles Voor Jou’. Eén van de deskundigen, een sportieve, fitte en brede jongeman van omstreeks tweeëndertig rechtop aan de overzijde. Hij leunt op beide armen en staart lang naar de gezandstraalde dikke glasplaat die als werkblad van de balie dienst doet.
Twee weken geleden heb ik een vriendelijke mail gestuurd met de vraag of ze me aanvullend ook de oude bestanden kunnen bezorgen die bij het herformatteren tijdelijk zijn verwijderd en die ik bij het starten niet heb teruggevonden. ‘Ik heb die opgeslagen in een reservemap ergens buiten Mijn Documenten.’
‘U begrijpt’ schreef ik, ‘ik heb namelijk nogal wat teksten opgetekend – ontwerpen eerder – waaraan ik gehecht ben en die ik misschien in een latere fase nog wil opvissen. Dank!’
Uitzonderlijk gebruikte ik een uitroepteken.
Die mail is onbeantwoord gebleven. Daarom sta ik hier vandaag. In personam.
Mijn opponent van dienst staart deskundig diep in en voluit naast mijn ogen. Dan weer aandachtig naar een wit blad. Dan naar mijn neus. Grote handelaarskunst.
‘Ze zijn weg, mijnheer.’
‘Wèg? Hoe bedoel je? Mijn bestanden?’
‘Alle-Maal weg’. Hij rekt zich.
‘Je bedoelt’ […] […] ‘ook al mijn brieven, lezersbrieven, nota’s, krabbels, boeken-in-wording, aanzetten tot gedichten, kattebelletjes?’
De omvang van de ramp dringt tot me door.
‘Eindelijk’ zie ik hem denken.
‘Waren die belangrijk voor u?’ Hij maakt wat aantekeningen op het witte blad, die niets met ons gesprek te maken hebben.
Onder druk van een acute spierverslapping ervaar ik mezelf vijftien centimeter kleiner worden.
‘Toen ik de pc bij jou kwam terughalen hebt je toch gezegd dat je Altijd Alles op een reserveschijf bewaart ‘voor als er eens iets zou vergeten zijn’?’
Nu wordt hij zakelijk. Tweede versnelling. In zijn zichtbare beleving begin ik te klieren.
Zijn oogjes worden kleiner en zijn lippen spannen zich.
‘Dat was een week geleden, mijnheer. Na een week maken wij plaats vrij voor andere klanten.’
Dat heb je er niet bij gezegd.’
‘O, nee? Bent u daar heel zeker van, mijnheer?’
Hij gaat meteen door. Derde versnelling. De pijniging.
‘U hebt toch alle documenten geprint, mijnheer?’ – ‘U hebt toch minstens een back-up van al uw bestanden, mijnheer?’
‘De meeste klanten’ – hij bedoelt: de verstandige klanten, ik ruik het – ‘doen dat, mijnheer. Bij evidentie.’
Volgens C.G. Jung is redelijk argumenteren alleen maar mogelijk en hoopvol, zolang de met een bepaalde situatie verbonden emotionaliteit een kritieke graad niet overschrijdt.
Wanneer de affectieve temperatuur boven dit niveau komt, is het voor de rede en het verstand niet langer mogelijk hun invloed te laten gelden. In de gegeven omstandigheid zoeken mijn rede en verstand troost bij mijn emotie in kritieke toestand. Ik lig in ijskoud water. Een cruiseschip waar het een uur geleden nog volop feest was boort zich een weg naar de zeebodem. ‘Kalmte kan je redden’ roept een rillende vrouw van midden dertig in een sloep vlakbij. Het is één van de goedkopere slogans van mijn moeder. Meteen daarna gooit de vrouw een zware boei op mijn hoofd. Het voelt aan als een vertrouwde kopstoot. Mijn diepvriesbrein commandeert de onwaardige terugtocht als enige optie.
Na een passend ‘hartelijk dank voor de inlichting, mijnheer’ sta ik op straat. De handen van de brede jongeman hebben zich in de dikke glasplaat onder hem gesmolten.
Mijn ouders kneedden me tot matiging, potsierlijke beleefdheid en ondergeschiktheid.
Ik moet neigingen onderdrukken om me te verontschuldigen voor mijn wangedrag. Mijn huis is afgebrand en ik heb de verzekeringspolis na een tweede aanmaning nog niet betaald. Zo voelt het. ‘Verschroeide Aarde, Harry. Helemaal opnieuw beginnen. Straks word je vijfenveertig’. Kreeg ik het woord ‘crashen’ maar uitgesproken.
NULMETING:
2006 – EVELYNE
Adriaan heeft haar vorig jaar een benedenverdieping van een negentiende eeuwse burgerwoning aangewezen als ‘iets voor jou, Evelyne. Op drie minuten van Antwerpen-Centraal.’
‘Met een ommuurde koer van zes op vier meter. Op het zuiden. Amper een paar straten verwijderd van waar ik woon.’
Ze heeft geen seconde getwijfeld. Mijnheer heeft zijn appartementje kunnen kopen. Zij huurt. Broer en zus, zij de jongste. Drie jaar verschil in leeftijd. Mast als familienaam. Ouderwets die van vader René.
Broer en zus. Toch vrienden voor het leven. Daar hoeft men geen vragen bij te stellen. Het is zo.
Hoewel ze fysiek erg van elkaar verschillen, zijn hun verwantschap en gelijkgezinde instelling frappant. Meest valt het anderen op als ze samen zijn. Net zo goed krijgen ze het te horen als ze afzonderlijk in een gezelschap zijn.
‘Jij lijkt wel de zus van Adriaan.’
‘Op de een of andere manier doe je me aan Evelyne Mast denken.’
Het zit hem in een manier om de handen te bewegen, een klemtoon in hun manier van spreken, de kledij, hun oogopslag. Tegelijk schroomvallig en gedecideerd, bescheiden en zelfbewust. Hun charmante burgerlijkheid.
Het leven is mild voor Evelyne en Adriaan, heeft hen van nature gunstig bedeeld.
Het verklaart misschien de gemakkelijke, haast natuurlijke, afstand die ze van anderen kunnen nemen. Veel vloeiende contacten, veel kennis en zelfs diepgang. Tot hun kant lijkt het niet helemaal door te dringen.
Na haar studie kunstgeschiedenis, vijf jaar geleden, trok Evelyne voor acht maanden naar Mexico met de vriend van dat ogenblik. Een Portugees. Ze wilde niet dat iemand van het gezin haar zou vergezellen naar de luchthaven of zou kennismaken met haar Vasco Da Gama. Na hun gezamenlijke tocht bleek voor haar de liefde veel vluchtiger dan voor hem. Meer dan een reisgezel en bijslaper had ze niet nodig. Gezocht en snel gevonden.
Ze kijkt iedereen pal aan en toch weet geen mens wat of wie haar werkelijk boeit. Ze lijkt het allemaal allervriendelijkst te ondergaan. Dat ze smaak heeft is iedereen die met haar te maken vanaf de eerste seconde duidelijk. Van kleine pink tot de galante tippen van haar tenen. Van haar donkerbruine korte kapsel tot de keuze van haar nylonkousen. Van haar parfum tot de keuze van de derdehandsmeubelen voor haar appartement. Iedere millimeter is resultaat van een selectie, een mentaliteit.
In haar eindwerk behandelde ze in achtenveertig pagina’s de apathie in de portretschilderkunst vanaf 1990. Aanvankelijk had ze ‘lusteloosheid’ als werktitel bedacht. Haar promotor – ‘zeg gerust Karel’ – deed haar inzien dat ‘lust’ het centrale thema vormde van de actuele scene. Zo was ze bij ‘apathie’ gekomen.
Vanaf de wijziging in de titel was Karel niet meer te houden. ‘Ieder portret is van begeerte doordrongen’ poneerde hij. Ondanks de afstand tussen portret en toeschouwer. De cool die men in alle galerijen diep had laten binnendringen, was er gewiekst op bedacht de lust bij de toeschouwer aan te wakkeren. De toeschouwer moest het portret verleiden, niet omgekeerd. Ook ‘spiegel van de tijd’ was in zijn betoog voorgekomen.
Ze had Karel in zijn waan gelaten, hem in alles gelijk gegeven. Daarop had de man gepoogd zich op haar te storten maar dat is voor hem uitgedraaid op een paarse zwelling op het linker jukbeen. Niet omgekeerd.
‘Wil je je onwelvoeglijk gedrag toch maar verrekenen in je eindbeoordeling, mijnheer Karel?’ had Evelyne hem in de deuropening gezegd. Apathisch.
Vanaf haar terugkeer van Mexico tot vandaag heeft ze de kortlopende steriele baantjes aaneen geregen. Glimmende hostess tijdens het autosalon, au pair bij een stel sadomasochisten met één perverse dochter van vier, baliemedewerker in een groothandel voor ijzerwaren, model in de tekenklas van Karel – ‘puur om hem te pesten, Adriaan’ -, projectgesubsidieerde onderzoeker bij een verdacht theatergezelschap, kok in een macrobiotisch restaurant.
‘Die gasten vreten werkelijk alles’.
Sinds vorige week verblijft ze aan zee. Sint-Idesbald. Patroon van zeelieden en tegen jicht en reuma. Een gemeenteke waar men zich kan begraven of laten heilig verklaren zonder dat iemand er aanstoot aan neemt. Een gehucht waarvoor Brel in geen enkel lied plaats heeft gevonden. Hij heeft ook niet gezocht.
Het kustappartement van de verre oom van een verre vriend stond leeg. De verre vriend eveneens.
In Sint-Idesbald kan Evelyne nagaan of ze op die manier verder wil. Na haar verblijf kan ze tegen zichzelf en Clara verveeld ‘jazeker’ zeggen. Clara, la mamma.
De jobs die ze aan haar diploma ‘kunstgeschiedenis’ kan vastknopen zijn ‘haar ding’ niet. Wat wel? Om haar vader tevreden te stellen heeft ze zich in februari vorig jaar ingeschreven voor een examen als ambtenaar cultuur bij een overheid die ze ook toen niet bij naam wilde noemen. België telt volgens René meer overheden dan burgers. Meer nog dan de burgers werken die overheden elkaar tegen en secreteren ze wetten en reglementen die aan ieder onderscheidend vermogen zijn ontsnapt. ‘Si on me laissait faire’ heeft hij uit een andere witte woede gejat dan de zijne.
‘Een geluk, Evelyne, dat René tot nu altijd op scherpzinnige bazen heeft kunnen rekenen, die hem in zijn gang belemmerd hebben’ [mama Clara].
‘Geef me gelijk, René’ [Clara weer].
Op dat ogenblik zijn de uitgestrekte gedachten van René allang opnieuw bij een nieuw dood spoor beland. In een andere woestijn dan de vorige waar hij het roepen niet kan laten.
Evelyne slaagde moeiteloos in de twee voorronden van het examen. De rode loper naar de ambtelijke loopbaan van René en vervolgens Adriaan werd al uitgerold.
‘Van vader op zoon én dochter.'[René]
Tijdens de besluitende mondelinge proef heeft ze de juryvoorzitter – ‘zo’n vent met een mislukt dedain en een smoel, getekend door gatlikkerij’ – onderbroken toen hij Beethoven een klassieke componist noemde. ‘Voor jou zijn alle componisten van voor 1960 waarschijnlijk klassieke componisten. Voor jou is dat één pot klassiek. Eén natte vergaarbak. Zet een dirigent voor veertig muzikanten met een hark en het is klassiek. Om te beginnen is het Van Beethoven en ten tweede zou minstens het verschil tussen klassiek en romantiek duidelijk mogen zijn. Toch voor wie zich voorzitter van een examencommissie cultuur durft noemen. Ik heb me voor dit examen ingeschreven om mijn vader een plezier te doen maar denk er niet aan om hier ooit een halve poot binnen te zetten.’
Evelyne is geslaagd en kan nog vijf jaar nadenken over de andere helft van haar poot.
Vijf jaar in de reserve opgenomen zijn, Evelyne. Weet je wat dat betekent?’ René trilde in zijn hele ambtelijke zijnsgeschiedenis. ‘Daar kan geen enkel privé-bedrijf tegenop, Evelyne. Geen enkel.’
Haar week aan zee heeft haar niet wijzer gemaakt. Dat is ook niet haar bedoeling geweest. Ze heeft verantwoord lange gaten in haar dagen geslapen, uitgebreid televisie gezapt, chips gegeten.
Haar ambtelijke carrière is het verst van haar gedachten geweest. Die is niet een fractie van een seconde door haar brein gegaan.
Eén lange namiddag heeft ze het erectievermogen van een zeventienjarige plaatselijke bouwvakker tot het uiterste op de proef gesteld. De jongen zal voor het leven getekend zijn en niet meer terugkomen. Ze is haar eigen schaamteloze kunstwerk geweest. Daar kan geen enkel privé-bedrijf tegenop.