
JANUARI 2023 – EEN DAG UIT HET LEVEN VAN EEN TREINREIZIGER [NAAR WAARHEID]
Mijn even lucide als broze vierennegentigjarige moeder gelooft mij, haar straks zeventigjarige zoon met een gekwalificeerde organisatiezin, niet meer. Zij verblijft in een Woon- en Zorgcentrum in Boechout. In kilometers uitgedrukt is de afstand voor een prijsduif vanuit Gent-Centrum een zucht.
Mijn persoonlijk record met de wagen is drie uur. Die dag heb ik me gered met een bètablokker. Moeder cultiveert haar sterkste twijfels over mijn uitleg over bottlenecks in Kruibeke en Mortsel, vrachtwagenkonvooien of Ten Miles in Antwerpen. En of er geen Vlaams woord bestaat voor bottleneck.
Drie weken geleden maakte ik de resolute keuze voor het openbaar vervoer. De opgetelde websites van onze nationale spoorwegmaatschappij en De Lijn hadden me – in hun uitstraling van welzijn en geluk – verzekerd dat het overbruggen van genoemde afstand me maximaal één uur en een kwartier zou kosten. Omdat mijn geliefde en ik ’s avonds in Gent om 20.00u een concert zouden bijwonen, telefoneerde ik moeder met de boodschap dat ze me deze maal twee uur eerder kon verwachten en ik iets meer op mijn vertrektijd zou staan ’s avonds.
Om 11.45u bevond ik me aan de tramhalte aan het Gravensteen. Na instappen liet mijn tienrittenkaart me in de steek. Wat was dat een jaar geleden handig, op de kaart kunnen aflezen hoeveel ritten ik nog te goed had. De in de digitale wereld fel verbeterde nieuwe kaart blijft na iedere benutting maagdelijk wit. In de tram zelf wordt de reiziger beloond met een vink of gestraft door een diagonaal rood kruis. Het rode kruis was mijn lot en ik had niet eens een alternatief – ‘een tweede kaart is toch evident, mijnheer’ – bij de hand. Enkel nog een onbruikbare kaart met een tegoed van €9,80. Zeventigers kennen nog een schaamtegevoel als het op zwartrijden aankomt.
In Gent-Sint-Pieters kon ik lezen dat de trein richting Antwerpen 14 minuten vertraging had. Daar kwamen vervolgens 11 minuten bij. Het liet me tijd om het vlakbij gelegen kantoor van De Lijn op te zoeken en de kwestie van de tramkaart te regelen. Dit kantoor was uitzonderlijk gesloten.
Terug naar de vertrekhal. Mijn stappenteller was er blij mee.
Trein 1 was ondertussen vertraagd tot na de volgende trein, die zowaar mooi op tijd het station binnenreed. Deze reiziger installeerde zich. Jas uit, rugzak bovenaan getast, tijdschrift in de hand. Het spinnen kon beginnen. Een stem ver weg op de perrons gaf een instructie die andere sardienen in mijn omgeving vloekend de uitgang deden opzoeken. Mond aan mond werd ongemaskerd doorverteld dat het treinstel tot drie in plaats van zes wagons zou beperkt blijven.
De zittenden trof het gevoel afgekoppeld te worden.
Dan maar het andere perron geprobeerd waar de eerdere trein in lucht was opgegaan.
Op naar de daaropvolgende.
In mijn hete, bètablokkervrije hoofd was de aansluiting in Berchem naar Boechout die ik genoteerd had dan al een abstractie geworden.
Die abstractie werd bijzonder concreet toen bleek dat vervolgens ook in Berchem de trein naar Boechout een onvoorziene vertraging opgelopen had. De luidsprekers gaven ons een galmende toelichting. De treinbestuurder van onze trein was met een andere trein vertraagd aangekomen in Antwerpen-Centraal en had moeten lopen om onze trein te kunnen besturen. Hij was niet gestruikeld over de tool die zijn organisatie automatisch voor hem regelde.
Trein en Tram hadden mijn record met de wagen met een half uur scherper gesteld Om kwart na drie keek moeder met onbegrip naar de taart met te harde bodem die ik onderweg gekocht had. Zou ik deze maal niet vroeger gekomen zijn? Kon dat wel, van kwart voor twaalf tot kwart na drie? Was er geen leugen of onwil mee gemoeid? In een vroeger van vroegere tijden stond de zoon op een uur bij moeder. Een prijsduif in minder dan drie kwartier. Kon ik me dat nog herinneren?
Hoeveel tijd restte nog om wat bij te praten? Een uur en drie kwartier, moederke.
Ons bijpraten had een kwartier langer kunnen duren. De trein vanuit Boechout richting Berchem had immers aanvankelijk elf, dan veertien en even later een onbestemd getal boven de vijftien minuten vertraging. De aansluiting in Berchem richting Gent zou niet meer lukken, maar vrij snel kondigde de galmende speaker een uitzonderlijk treinstel richting De Panne aan. Amper een tiental minuten later.
Met zicht op zee mocht ik op het dichtbevolkte perron vernemen dat de trein richting De Panne tot drie waqons zou beperkt worden in plaats van de gebruikelijke zes. De déjà entendu van de dag.
Mijn wachtende geliefde en het avondconcert motiveerden me om me deze maal iets minder overbeleefd dan gebruikelijk door de deur van één van de drie wagons te drummen. In de stem van de treinbegeleider hoorde ik Een Mens. Mevrouw verontschuldigde zich indirect. Door haar toelichting dat het reduceren tot drie wagons zich ‘helaas niet voor het eerst’ voordeed, ging ze wellicht haar boekje te buiten en wachtte haar een negatieve evaluatie. Het zijn De Mensen die moe worden.
Voor zover mijn artroseknieën me toelieten kon ik bij aankomst in Gent omstreeks 19.04u een spurtje inzetten naar het vertrouwde perron voor tram 1. Omdat ik niet van deze schermtijd ben, trof ik dit perron in de donkerte verdacht leeg aan. De display verwees me zonder verdere aanwijzing naar perron 18. Perron 18? Perron 18? Mijn tijd gleed. Een sterk vermoeden – eens scout, altijd scout – dreef me terecht terug naar de overbevolkte gewijzigde startplek voor tram 1 aan de logische uitgang van Sint-Pieters. Daar kreeg ik melding over zes tramtijden voor de onmiddellijke toekomst. Rijdt niet. Rijdt niet. Rijdt niet. Rijdt niet. Rijdt niet. Geen gegevens bekend. Eén tram wekte de indruk te zullen rijden. Om 19.09u. Zonder indicatie over het universum waar die zich onderweg bevond. Displays doen ook maar hun werk.
Omstreeks 19.22u bevond ik me aan halte Gravensteen. Mijn geliefde en ik hebben staande geavondmaald. Haar suggestie om bij de NMBS de financiële compensatie te vragen waarop ik recht had, deed me net niet naar mijn uitgeputte keel grijpen.
Met de fiets haalden we vijf minuten voor aanvang het concert in de Bijloke. Voor een programmabrochure restte geen tijd meer. Componist Skjrabin leverde me boem paukenslag. De ene extase stuwde de volgende opwaarts. Een Rus. Ook daarover had ik beter moeten nadenken.
Haro Waden
26 SEPTEMBER 2022 [ACTUALISATIE 27 DECEMBER 2022]:
DE DODE HOEK VAN DE JEUGDHULP
[Focus Keyphrase: Bijzondere Jeugdhulp – Integrale Jeugdhulp in 2022]
Ooit was ikzelf een lastige puber van liefhebbende, hardwerkende middenklasse-ouders. Mijn donquichotteske exploratie deed me professioneel landen bij het sociale werkveld. ‘Extreem moeilijk opvoedbare jongeren’ had ik in een brochure gelezen.
Voor minder uitdaging deed ik het niet. Soort zocht soort.Wist ik veel waarmee ik vanaf mijn eerste werkweek te maken zou krijgen. ‘Heb jij dan nooit gestolen?’ treiterde een jongen me met zijn zakken vol snoep die hij uit een winkel gejat had.
Ik moest nadenken. ‘Neen’ kon ik haast beschaamd toegeven. Het moeilijkste moest nog komen: hem de winkel terug binnen sturen, hem laten bekennen, het snoepgoed laten teruggeven en zich verontschuldigen. De jongen, zestien en breedgeschouderd. Twaalf eensgezinde bendeleden van hetzelfde slag. Ik, een eenentwintigjarige graatmagere scout.
Kinderen die haten
Wie een paar jaar geleden beweerde dat het begeleiden van jongeren steeds lastiger werd, klasseerde ik onder onwetend. Behoorlijk confronterend was dat, zo’n leefgroep met dertig [jawel] in één lokaal van kale muren met één televisie en twee slaapzalen. Vlaams- en Franstalig.
Dreigen, liegen, stelen, op de vuist gaan, beschadigen, tieren, intriges, intimidatie, bendevorming, ontsnappen, naar een schaar grijpen, de wet van de sterkste, met eten gooien.
Meest indringend: de voortdurende agressie, manifest en latent. Altijd kon in een uithoek van de leefgroep een brand uitslaan.
Hoe overleven? Hoe ermee omgaan? Hoe zou mijn moraliteit hier uitkomen?
Mijn kracht: ik was geen opgever. Mijn steun: die zogeheten delinquenten hadden mijn gemoed gestolen.
Ze lieten me lachen, verbaasden me, zorgden ervoor dat ik hen te slim af was.
De uitdaging die ik gezocht had. Ze brachten me relativerende bescheidenheid bij, bevrijdden me van mijn middenklasse-hoogmoed, mijn ‘weten’, mijn klaarstaand oordeel. Daardoor kreeg ik toegang tot hun defensieve burcht.
Naarmate mijn professionele tijd vorderde zocht ik steeds gerichter de gevarenzone op.
De jongeren die men als restgroep gedumpt had. De allermoeilijksten.
Een waslijst ‘feiten’, twaalf keer wegens ‘onhandelbaar’ de deur gewezen, vijf scholen gepasseerd, tientallen ‘laatste kansen’, de jeugdrechter, bedreiging of diefstal met geweld, Beernem of Mol, chronisch spijbelen, werk kwijt na twee weken.
Een allegaartje, bij wie oorzaak en gevolg op elkaar kleefden. Een dossier als een telefoonboek. Verslagen waarin specialisten inzichten noteerden die nauwgezet tegenstrijdig waren. Was het, ook verstandelijk, niet willen of niet kunnen? ‘Kinderen die Haten’ noemden Redl en Wineman hen bijzonder treffend. Lang geleden.
De dode hoek van de Bijzondere Jeugdzorg werd in onze leefgroep haarscherp duidelijk.
De [jeugd]politie, de kinderpsychiatrie, de centra voor geestelijke gezondheid, de diensten voor personen met een beperking en de sociale scholen tastten in het duister. De overheid wist van toeten.
Eens ‘geplaatst’ was het Aan Ons.
Onze voorziening was sectoraal negatief gesitueerd als ‘criteria- en drempelloos’.
Een vuilnisbak.
Met de opvoederséquipe beslisten we om van die laagste drempel onze sterke kant te maken.
‘Laat maar komen’ propageerden we.
Vandaag zou men deze opstelling ‘onvoorwaardelijke acceptatie van de hulpvrager en haar of zijn hulpvraag’ noemen, maar wie door de jeugdrechter geplaatst werd was geen hulpvrager en niet van onze hulp gediend.
Hun nood was des te urgenter. Later kon ‘blijf met uw poten van mijn lijf’ doorgaan voor een ‘niet-geëxpliciteerde hulpvraag.’
Kijk eens aan.
Het Nest
De verslagen die we lazen beschreven hun zieke of afwezige thuissituatie. Wat de jongere in de leefgroep uitleefde was resultante, product, reproductie. Ieder van hen had een nest. Desnoods ingebeeld.
Om hun voortdurende woede-op-alles te begrijpen, moest ik dichter bij bronnen komen. Mijn eerste bron was ikzelf. Nagaan welk wangedrag ikzelf zou stellen als men mij existentieel aan mijn lot zou overgelaten hebben.
Die inleving hielp. In een documentaire over Johnny Halliday figureerde zijn niet-vader, een zielenpoot op leeftijd. Zijn zus genoot het voorrecht zijn zoontje van zeven maanden opgezadeld te krijgen.
’Laat je kind niet achter. Zorg ervoor’ had zijn zus geprobeerd.
‘Mijn zoon laat me onverschillig. Ik wens hem het beste maar het kan me verder niet schelen’ rondde de man het interview af.
Nul spijt. Het slag dat ik talloze malen moest ontmoeten. Tijdens zijn legerdienst kreeg beroemde Johnny onverwacht bezoek van vader. Met een teddybeer. Met paparazzi die papa tegen flinke betaling verzameld had.
Dat we in onze focus dringend moesten loskomen van onze residentiële leefgroep – de cocon waar àlles gebeurde – was een belangrijk inzicht.
Her-opvoeding, wat een pretentieus opzet was dat.
We gingen met ouders praten, met zussen en broers, soms verspreid over vijf voorzieningen. Trachtten brokken te lijmen die niet te rijmen waren. De krater van het schoolverzuim, om één fatale brok te noemen.
In onze ongevraagde huisbezoeken stuitten we op schrijnende generatie-armoede en verwoestende aanslagen op ziel, geluk, moraliteit, [zelf]vertrouwen.
De loyaliteit van de kinderen aan hun nest, hoe onbestaande tot fnuikend ook, kon absurde vormen aannemen. In de woonst die basisveiligheid moest bieden trok papa zijn penis uit zijn broek om ons het tegendeel te bewijzen van wat de buren beweerden, dat zijn zoon niet ‘van hem’ was.
We zagen incest, peuters die deel uitmaakten van de seks tussen hun ouders, ‘nog niet versleten’ moeders en vaders in een relatie met een vriendje van de dochter of zoon. De mama van een intelligent meisje foeterde op de domme rechter die niet wilde dat haar dochter vanaf haar veertiende vast in de frituur werkte.
De existentiële kwetsingen waren contextueel, later individueel.
Een leefwereld van verschil
‘Dit is geen leven meer. Ik ben mijn vrijheid kwijt’ vertelde mijn voorheen zelfstandige 94-jarige moeder na haar noodzakelijke opname in een WZC. Als meisje vluchtte ze met haar zes broers en bezorgde ouders naar Frankrijk voor een eerdere oorlog te veel.
Moeders indringende belevenis liet bovenal het spoor na van ouders die over haar waakten.
Mijn moeder is nooit tussen haar vier en zestien jaar van de ene naar de andere voorziening versast. Met labels als ‘onbetrouwbaar’, ‘leugenachtig’, ‘egocentrisch’, ‘fundamenteel lui’, ‘lastpost’ of ‘minderbegaafd’ is het moeilijk enige eigenwaarde of een positief zelfbeeld op te bouwen.
Onze jongeren waren 16, geen 94.
‘Dit is geen leven’ dachten wij in hun plaats. Keer op keer ontzegde men hen de kans om zich te verbinden. Alle beloften van volwassen begeleiders, die allemaal in hun plaats trefzeker hun kernprobleem konden omschrijven, waren waardeloos.
Door als hechte begeleidersequipe onze taak beter te beheersen, werden we fan van onze leefgroep.
Het dagelijks leren samenleven. Het impliciete therapeutische effect van het oplossen van een ogenschijnlijk banale ruzie over de afwas. Wij konden onze jongeren terug laten thuiskomen – niet thuis thuis, natuurlijk -. We konden stellen dat ze het in kwade dagen met ons zouden moeten blijven doen.
Het ging er soms hard aan toe maar we gingen wel met elkaar verder. Moeder en vader hadden dat ook gedaan met de eigenzinnige zoon die ik was. Ouders vochten voor hun jongen. ‘Doorverwijzen omwille van groepshygiëne’ kwam niet bij hen op.
Wij, opvoeders, dachten er evenmin aan onze jongeren los te laten na iedere ernstige opstoot of provocatie.
Zo gemakkelijk kwamen ze niet van ons af. We leerden hoe grondig elk ‘dossier’ verschilde.
Weerbaar systeem
Vooral leerden we onbevooroordeeld luisteren zonder vanuit antwoordschema’s te denken. Door elk caritasrestant te weren verdienden we hun respect en wonnen we letterlijk vertrouwen. We handelden en toetsten aan hun reactie wat onze inzet opleverde. In onze hevige en tegenstrijdige belevenissen begon zich een begin van methodische lijn te schetsen. ‘Een weerbaar systeem’ noemde ik het later.
Op basis van zijn jarenlange praktijk was Kok bij ‘Structuur en Affectie’ uitgekomen. Dat herkenden we.
Wilden onze jongeren het in hun eentje redden, waren ze het aan zichzelf verplicht om bijkomende inspanningen te leveren. Bijkomende inspanningen, inderdaad. Tenminste als we ‘volwaardige integratie’ [‘simpel geluk’ was hoog gemikt] beoogden in onze samenleving zoals we haar kenden.
Moeke Medelij was hun grootste vijand. Voor wie achteropgeraakte, was bijbenen een helse opdracht.
In de Tour de France heette zo’n prestatie heroïsch. De helletocht gold net zo voor de begeleider. Op hun hielen zitten leidde tot duchtige spanning. Onze équipe moest tonen welke mentale krachtmeting ze aankon.
In mijn ijver om het belang van Structuur te beschrijven zag ik haast onze evidente Affectie over het hoofd.
Het ging me naar het gemoed als men onze werkwijze als macho, militaristisch of rechtlijnig afschilderde. Manmannen mochten elders pronken en vrouwelijke collega’s deden nachtdienst alleen.
Achter onze leerschool ging maximaal vertrouwen schuil in het potentieel van onze bewoners. Onze leefgroep bood immense ruimte om te ademen. Wat hebben we samen hartelijk gelachen. Hoe intens was ons samenleven bij momenten. Hoe ontroerd zijn we geweest. Hoe authentiek was de stilte bij afscheid.
Tijdens een overlegweekend onder anciens, waren we unaniem akkoord over de zin ‘we zien onze kindjes graag.’ We kregen het amper uitgesproken. Zo hard waren we wel. Weekhardig.
Onze tien keer doorverwezen jongeren bléven bij ons. In de vrijheid van hun ontnomen vrijheid. Een wederzijdse beloning.
Maatschappelijke levensduurte
De tijdsgeest als achteruitschrijdend inzicht keerde zich tegen ons. Realpolitiekers stelden met de glimlach meewarige vragen. ‘Wat leveren jullie inspanningen zoal op?’- ‘Is de kost van een instelling in verhouding tot het rendement?’ -‘Welk percentage onder hen redt het?’ – ‘Is zo’n leefgroep nog van deze tijd?’ – ‘Kwamen kinderen er niet vervreemder uit dan ze er ingestapt waren?’ – ‘Moet men een wedde betalen om te slapen of om op de afwas toe te kijken?’. Het hield niet op. ‘Symptoombestrijding’ was geen optie.
Aan laboratoriumwoorden geen tekort.
Opgeven, sociaal-menselijk niet meer investeren, was voor ons de slechtst denkbare oplossing. Geen enkele groeikans voor onze jongeren mocht onbenut blijven. Als we dat wél deden, wachtte hen als volwassene gevangenis, psychiatrie, hulpverlening, OCMW. Handenvol belastinggeld aan personeel, infrastructuur, eten en onderhoudsgeld. De kost op lange termijn. Ons verweer.
We predikten voor eigen achterhaalde parochie. De curatieve begeleiding gaf een verkeerd signaal.
‘Preventie’ en ‘ambulant’ dreven boven als zaligmakend [‘vermaatschappelijking van zorg’ was nog niet gelanceerd] én kostenbesparend. Een stevig ondersteuningsgesprek en hop op eigen benen terug in de vertrouwde familiale omgeving.
Foto’s van gelukkig ogende jongeren in pleeggezinnen of in de zetel met een begeleider illustreerden dat het zoveel béter kon. Vroegbegeleiding zou ook het randprobleem van onze randjongeren uit de wereld helpen.
‘Voor veel kinderen gaat dit op, niet voor de diep gekwetste belhamels die wij kennen’ riepen we de vertrokken karavaan nog na.
‘Het gesprek’ hadden we afgeleerd. Begeleiders konden het veel beter uitleggen dan hun jonge cliënten of hoorden zichzelf graag zelfbevestigend luisteren.
Eens het gouden ambulante spoor getekend, was er voor latere legislaturen geen houden aan. – ‘Waarom leefgroepen tijdens weekends niet samenvoegen?’
Een trein specialistische diensten zag het gesubsidieerde levenslicht. Ze werkten bij voorkeur tijdens de bureeluren, terwijl de ernstige problemen van gekwetste jongeren zich al eens tussen 22.00u en 06.00u manifesteerden.
Door het – mild voor mijn doen – wat op scherp te stellen wekte ik de onsympathieke indruk dat ik de ambulante voorzieningen liefst met bijtend zuur overgoten zag.
Neen, hoor. Ambulant en residentieel waren even noodzakelijk én complementair. Een politieke centenlogica voedde oppositionele redeneringen en deed afwegingen maken die voor jongeren in nood nefast waren.
Negatief pamperen
Onze omgangsvorm spoorde niet met de ondersteunende opvoedkunde. We ontzegden fundamentele rechten, boden geen positief klimaat.
Kwatongen roddelden tegen ons dat als gekwetste kinderen geen zin hadden om naar school te gaan, Welzijn en Onderwijs een vervangprogramma in petto hadden. Na de rijkswacht-vriend, de mamapapa-vriend, nu ook de opvoeder- en leerkrachtvriend. Allemaal vrienden. Wegens schoolmoe een week samen leuke dingen doen.
Zelfs onze dochter en zonen vonden dit pamperen geen goed idee. In wat men ‘op krachten laten komen’ noemde zag ik verzwakte jongeren verder verzwakken. Attractiepedagogiek noemde ik het veertig jaar geleden, toen ik komaf maakte met wekelijkse busreisjes naar alle mogelijke Belgische bezienswaardigheden. Waarom onze jongeren niet als alle anderen leren omgaan met hun verveling?
Hoe wij ‘positief’ invulden? Onze jongeren met onze hulp een diploma laten halen, bijvoorbeeld. Iets wat ze bij gebrek aan zelfvertrouwen zelf niet voor mogelijk hielden.
Een eerlijk honorerend diploma. Niet een dat positief discrimineerde. Zweet, tranen en ruzies kostte het.
We stelden dat geen enkele werkgever ook maar een seconde dacht aan een gedifferentieerd werkaanbod met gelijk loon. Dat weinig industrietakken erom bekend stonden hun ochtend te beginnen met ‘in welk werk hebben jullie vandaag zin?’ – ‘wat menen jullie vandaag aan te kunnen?’
‘Deeltijds leren’ deed ik oneerbiedig af als ‘deeltijds spijbelen.’ Het benieuwde me hoeveel gemotiveerde werkers het opleverde. Voor mij volstond beroeps-, technisch- en ASO-onderwijs ruimschoots. De school van hun leeftijdsgenoten.
De newspeak van de positieve bekrachtiging veroordeelde hen tot levenslange hulpafhankelijkheid.
Overigens zou men specialistische begeleiders best bereid vinden makke zorgvragers tot aan hun sterfbed te begeleiden. Een kniesoor was het die vroeg of het de overheid menens was met integratie, emancipatie, normalisatie en die de sluipende kost van duurbetaalde hulpverleners onder de aandacht hield.
Het credo ‘celui qui ouvre une porte d’école, ferme une prison’ van Victor Hugo boette voor mij niets aan kracht in. Een school, geen vakantiecentrum.
Evidence based achteraan de wachtlijst geplaatst
Met ons weerbaar systeem van Structuur en Affectie scoorden we volgens externe deskundigen die het niet konden weten methodisch zwak. Subjectief, algemeen en oncontroleerbaar. Ver weg van de minimale aspiraties over een evidence based praxis.
Top-down kregen we Integrale Jeugdhulp opgelegd, een versmelting van academisch-wetenschappelijk, overheids- en managementdenken. Men declameerde een gedifferentieerd ondersteuningsaanbod. Voor elke zorg een toegespitst programma met haalbare doelstellingen en meetbare effecten.
De gedachte om zes kokers eindelijk met elkaar te laten praten, was ik bijzonder genegen. Kind en Gezin, Bijzondere Jeugdbijstand, Geestelijke Gezondheid, Jongeren met een handicap, Algemeen Welzijnswerk, Centra voor leerlingenbegeleiding. Vitale actoren als OCMW, Onderwijs, Kinder- en Jeugdpsychiatrie ontbraken, maar het kon een haalbaar begin vormen.
In dit proces heb ik me even ridderlijk geëngageerd als in kringen gewenteld met de wieken van de windmolens. Veel vergadervolk ontmoet dat het bijzonder slim kon verwoorden en daarin steeds beter geoefend raakte. Mijn consequente gerichtheid op de kansen voor mijn jongeren bij de integrale kijk was in hun midden fout ingezet.
Het concept heette vraaggestuurd. Aan mijn jongeren had niemand een vraag gesteld.
Te vuil gebekt.
Wij deden dat wel. ‘Hoe kunnen we je best helpen, Emmy?’ probeerden we tijdens haar scheldpartij. Met en voor Emmy probeerden we er iets van te maken.
Modulair kamperen
Voor de niet rechtstreeks toegankelijke, zeg maar specialistische, hulp hoorden de voorzieningen zorgmodules te schrijven waarin de hulpvraag van een jongere een passend antwoord zou vinden.
Een multidisciplinair deskundigenpanel zou voortaan beslissen of de jongere in aanmerking kwam voor zo’n module. Daarmee installeerde de jeugdzorg een toegangspoort.
Eindelijk komaf met de rijkswachter die – ongestructureerd en geïmproviseerd – om drie uur ’s nachts aan onze deur stond met een jongere op de dool. Of we niet een bed konden bieden. Wij konden nooit ‘neen’ zeggen en haastten ons de volgende dag naar de jeugdrechter met ons voorstel om ons op eigen risico vast te bijten in die jongere. Dat kon toen nog. Wat een rijkdom aan gedeelde beroepseer en zorg was dat.
De existentiële nood van de jongeren voor ogen, zag ik in Integrale Jeugdhulp een uitgelezen kans om hen bij evidentie vooraan te plaatsen als de hulpverlening op basis van urgentie uitgedeeld zou worden.
Andere gewoonten hield Welzijn er op na.
Met de turf slimme modules van Integrale Jeugdhulp konden noch de jongeren noch wij, begeleiders, een kant uit. Definitiewetenschap was ronduit slecht in het erkennen van individueel verdriet. Men kon etiketten en modules met de nodige collateral damage voor een paar groepen laten functioneren maar niet voor jongeren die total loss verklaard waren.
Mij stond het onbewijsbaar zeker voor ogen wie vast voor de toegangspoort zou kamperen. Niet enkel wegens hun onmoduleerbare vraag. Ze werden voorafgegaan door zoveel beter te objectiveren gerechtigden met een hoge urgentie, een opvallend minder bezwaard dossier en een assertieve lobby.
De lobby voor spijbelende vechters moest nog uitgevonden worden.
Mijn ongewenste jongeren waren er slechter aan toe dan voorheen.
In ‘zorg op maat’ erkende ik een noodzakelijk uitgangspunt. Niet zonder de bijvraag of mijn jongeren ooit zouden toestaan dat men voor hen ‘zorgde.’ Hadden zij ‘zorg’ nodig? Roken ook zij daarin niet het jargon uit de ‘sector’ voor jongeren met een beperking en was dat ‘op hun maat’?
Ook Welzijn kreeg con brio de illusie aangepraat dat centraal databeheer inzicht en overzicht zou opleveren. Voor wat de computer niet begreep [zeer veel], was steeds minder plaats in het welzijnsbeleid. Tandprothesen en hartkleppen optellen was iets anders dan inzicht in humane nood.
Telkens men de computer op Een Mens losliet, lichtte mijn gezond verstand rood op. Men dwong hulpverleners om uitgeschreven sjablonen aan te vinken tot ze pasten. Ook al moest men flarden voorgeschiedenis, zelfbeleving, secundaire verwerking weglaten. ‘Stoornis’ las gemakkelijker dan ‘gedepriveerd’. ‘Stoornis’ kreeg ik moeilijk aangevinkt.
Met hun afgebakende doelen en modules kregen ook voorzieningen meer argumenten om jongeren te weigeren. Ze konden nagalmen wat de criteria hen toelieten. Dit maande aan tot voorzichtigheid.
Het ‘op maat’ van deze opnamepolitiek vond ik veel sterker gedepersonaliseerd dan destijds.
Voor wie dan weer met een budgettair-politieke agenda de Vlaamse cijfers registreerde was de traagheid en onduidelijkheid een gouden zaak.
Hoe minder toegang tot de dure residentiële zorg, hoe beter. ‘De nood is klaarblijkelijk nooit kleiner geweest’ hoorde mijn fantasie een woordvoerder van mijn overheid rapporteren.
Wat baatten hervormingen die degenen met de meest urgente hulpvraag met een vishaak verder van de reddingssloep duwden waar ze naast zwommen? Het cijfer ‘onbehandelbaar’ zou toenemen. Dan veel liever ‘onhandelbaar’ wat mij betreft.
Toezichthouders
De specialistische hulp kreeg hooggekwalificeerde extra-personeelsleden toebedeeld.
Ze gaven advies en leiding. Geen kwaad woord over hun werklust.
Ze pleegden overleg, namen onafgebroken ‘zaken mee’, tekenden handelingsplannen uit, haastten zich door gangen en tikten vierkleurenrapporten uit. Hun registratie kwam tegemoet aan de statistische eisen van hun overheid. Al hun ijver maakte dat stafmedewerkers zich geen vrije minuten konden gunnen voor de jongeren.
Een pensioengerechtigde opvoeder verwoordde het zo: ‘Vroeger zaten we voor een leefgroep van twaalf met vijf begeleiders aan tafel. Nu voor een leefgroep van acht met elf, waarvan zes externe raadgevers.’
De aanwas van middenkaders achter PC’s was algemeen. Toen uitgerekend zij over planlast klaagden, maakte mijn fantasie me een seconde de minister die hen van deze planlast verloste en hen in ruil directe begeleiding van de jongeren opdrong.
Stafmedewerkers evalueerden de begeleiders. Die klaagden op hun beurt over voortdurend toezicht. Ze konden vooral fouten maken. O wee als ze zichzelf teweerstelden tegen verbale of fysieke agressie van jongeren. Het was ongetwijfeld op de verkeerde manier. O wee als ze ‘een kind’ bij de arm van het zwembad naar de cabines brachten. Huilend. Met twee begeleiders nog wel.
Meer o wee als ze even niet opletten en in hedendaagse tijden gefilmd werden en het filmpje viraal – een ziekte op zich – ging.
Op slag waren alle sociaal genoemde media op de hoogte. In zo’n klimaat trainde een begeleider zich in risicoloos zelfbehoud en negeren van de nood van de jongeren.
Zelf heb ik als begeleider niet één keer Goede Raad of Instructies aanvaard van collega’s waarvan ik wist dat ze telkens – uit angst door hen aangesproken of aangevallen te worden – de grootst mogelijke bocht rond mijn jongeren maakten.
Beleid van juiste verhoudingen
In onze krant moest ik het beklag lezen van twee jong-begoede en aardig gefotografeerde ouders. Hun drukke beroepsbezigheden maakten dat ze de opvoeding van hun kinderen niet gemanaged kregen. Ze keken naar de overheid.
Opvoeden als last. Men moest er opkomen. Hoe hadden mijn geliefde en ik – zelf ononderbroken uithuiswerkende ouders – dat opvoeden ooit voor elkaar gekregen? Kon geen ouderwetse tante met gezag die twee klagers even de levieten lezen?
Ondertussen bleven onze jongeren in het ‘hertekende’ hulpverleningslandschap van kast naar grote, vertrouwde, muur lopen. Hun stijl bleef hardnekkig niet compatibel.
Van Integrale Jeugdhulp als overkoepelende, intersectorale structuur was weinig in huis gekomen. De veelkoppige draak werd een koker naast de gevestigde kokers, met eigen geld, procedures en een administrateur-generaal.
Te velde was de koudwatervrees vooral toegenomen. Zelfs voor iets ‘veiligs’ als een 24/24 crisispermanentie stonden weinigen te springen. Die crisispermanentie had Integrale Jeugdhulp met trompetgeschal aangekondigd.
De veel te jonge hulpverleners kregen er voortdurend met razernij te maken. Al of niet dronken of onder andere invloed.
Wat hadden die hulpverleners nu gedacht? Wat hadden ze die mensen op de sociale universiteit over onze jongeren bijgebracht?
De door hun carrière-ouders tijdens de vakantie achtergelaten kindjes maakten meer kans op een ministerieel incentive of een gesubsidieerd proefproject dan onze jongeren.
Tot. Tot. Tot.
Door de band bleef ik beleefd en wist ik me in te houden. Tot de zoveel beter gestroomlijnde hulpverlening er niet in slaagde voor een kind een andere plaats dan de politiecel te vinden.
Tot een jongen in een tentje op de Blaarmeersen stierf of in de winter in een smalle gang naast een centrumbioscoop onder karton moest slapen. Tot de jeugdrechters zeer terecht een publiek alarmbericht schreven. Tot een uitvinder breed gesubsidieerd mocht uitpakken met een theoretisch briljante aanpak.
Tot ik nog maar eens moest lezen dat jongeren met ernstige psychische problemen drie tot vier maanden geduld moesten blijven oefenen voor een afspraak bij een dienst GGZ. Tot een politiekantoor of een aantal begeleidingsdiensten enkel bereikbaar waren van 09.00u tot 17.00u.
Tot ik bij het OCMW vooral het aantal burelen angstwekkend zag toenemen. Tot een aantal CAW eraan dachten hun onthaalfunctie als laagste drempel op te geven. Tot het Sociaal Huis een gezichtsloos gebouw naast andere werd. Tot ik geen daadwerkelijke hulp vond bij een acute dreiging van suïcide, wel expertisecentra.
Tot ook druk bezette verwijzers voor hun cliënt of patiënt op weekbasis drie maal afgemeten van 9.00u tot 12.30 bij een GGZ terecht konden. Tot wie hulp nodig had zich moest gedragen en niet mocht schelden of dreigen.
Tot ik CAW-directies in de weer zag voor nieuwbouwprojecten en een duur communicatiebureau zag inhuren om een financieel medewerker aan te werven.
Tot een minister na een schandaal een paar bijkomende opvangplaatsen – toch wel residentieel-detentiegericht zeker – beloofde.
Dan droomde ik bozig over het menselijke leervermogen en over efficiënte inzet van financiële middelen.
Moedwillige voorzieningen
Een hechte équipe in een open residentiële voorziening met een doordachte methode kan vrijwel iedere jongere met een ernstige sociale deprivatie wezenlijk helpen en een realistisch perspectief op integratie bieden. Het bleef mijn vaste overtuiging.
‘Vijf voorzieningen met een beschermd statuut, een exclusiviteitscontract, een blanco cheque met voorbehoud.’ In mijn jaren van vuur en vlam kwam ik er te onpas mee af.
Hún module: discreet mogen werken, met mogelijkheden tot experiment en afwijking. Zonder vooraf bepaalde uitkomst.
Vrij van departementale kokers die grijszones voedden maar vooral geen eiland. Met een gesitueerde plaats in een globale zienswijze, procedures, samenwerking.
Integrale Jeugdhulp, kortom.
De eigen methode die zo’n voorziening doorheen jaren opgebouwd had, was goud waard. Als de receptuur van trappist. De werking kon heel verschillend zijn. Hier aromatherapie, ginder houthakkershemden, halfweg kadaverdiscipline, verder het werk van de akker, elders met kussens gooien.
Door dit een ‘methode-voorziening’ te noemen, zou ik het mijn overheid te makkelijk gemaakt hebben en zou ik een flinke inconsequentie in mijn redenering toegelaten hebben. Wie dogmatisch het eigen, ware receptenboek bleef toepassen, eindigde in een schimmelkeuken.
‘Gespecialiseerde voorziening’ was een tweede val, want onverzoenbaar met de decategorising die ik bepleitte. De minister hoefde geen nieuwe ‘werkvorm’ te bedenken.
Geen ‘kansenhuis’, ‘Nieuw Begin’, ‘Open Einde’, ‘Aandachtwoning’ met een lintje eromheen. ‘Moedwillige voorzieningen’ vond ik niet slecht. Gewoon onder eigen naam verder werken.
De nood aan een ‘versnelde toegangspoort’ sloot hierbij aan. Als bij euthanasie kon het oordeel van twee tot maximaal drie deskundigen die de urgentie onderschreven misschien wel volstaan.
Toch weer die rijkswachter om drie uur ’s nachts van dertig jaar geleden, de jeugdrechter [bij evidentie], de huisarts, de psychiater, de maatschappelijk werker van een OCMW, een psycholoog in een CGG, een buurtwerker, een intaker in een voorziening. Professionelen met een gezond klinisch oog, zonder scoringstabellen op hun tablet in aanslag.
De jongeren zelf konden die toegangspoort mee bepalen: ‘die mens vertrouw ik’ – ‘die kent mij het beste en weet hoe ik eraan toe ben’ – ‘die mag voor mij beslissen wat voor mij het beste is.’
Bij de overheid zat de schrik voor de eigenmachtige voorziening die geen verantwoording hoefde af te leggen er diep in. Begrijpelijk. In mijn jonge jaren kleurde de meter van de jongerenrechten rood.
De directeur van de voorziening waarin jongeren terecht kwamen bepaalde wat goed voor hen was, al was dat manifest niet goed en werden kinderen onderdrukt.
Dat de overheid het later veel beter wist dan de directeur was vaak kwalijker.
De middenklasse-overheid en het middenklasse-hoger onderwijs kende wat van middenklasse-jongeren. Ze ontwikkelde mens- en milieuvriendelijke concepten, waarvan ze veronderstelde dat die universeel voor Vlaanderen waren. Zo konden een ruime aantal jongeren zelf de hulp kopen die ze nodig achtten.
De kwetsuur bij mijn jongeren maakte hen volgens mij ongeschikt om in te schatten wat hun meest aangepaste begeleiding was. Iemand moest verantwoordelijkheid nemen en kunnen nemen.
In onze aanpak maakten we dat bij opname duidelijk.
‘Wij bepalen de regels,’ zegden we dan. Of ‘wij zijn niet goed in onderhandelen’.
Dit gesprek was deel van onze methode.
De waan van de parlementaire dag
‘Lees jij geen kranten? Kijk jij niet naar het nieuws?’ kreeg ik te horen. ‘Dienen zich geen meer prangende urgenties aan dan die paar zestienjarige amokmakers?’
Oorlog, vluchtelingenstroom, pandemie in de scholen. Zonder de noodzaak te betwijfelen zag ik parlementaire commissies zich hierover beraden.
De jongeren en de jongerenzorg zijn fundamenteel veranderd’ fluisterde men in mijn houten oor. ‘Veel complexer geworden’. ‘Mondiale’ jongeren uit oorlogsgebieden met ernstige gedragsproblemen. Kinderen die geen school kennen en onze taal niet begrijpen.
Met identieke argumenten werden onze jongeren veertig jaar gepasseerd. Telkens gingen anderen voor. Zelfs in de privé-financiering. Een ‘Warmste Week Voor Jonge Delinquenten’ was onverkoopbaar. Tot er een de voorpagina haalde en voor een wake up call zorgde. Profileringsexperts struikelden dan over elkaar.
De schuldige kreeg een voorbeeldige straf. Kinderen troffen zelden schuld, hoeveel tamtam ze ook verkochten. Een samenleving die zestienjarigen kerkerde des te meer.
Nu en Straks
We leven in een hoogintelligente tijd. Achter alle kennis en consideratie binnen het hulpverleningsgild schuilen de beste intenties.
Toen ik de actieve praktijk heb verlaten, wenste ik mijn ontheemde jongeren betere vooruitzichten toe.
In officiële cijfers, colloquia en persconferenties gaat het goed met hen: ‘De jeugdcriminaliteitscijfers zijn het derde jaar op rij gedaald.’
Daarmee moeten ook mijn jongeren het doen. Ze lezen toch ook wat er staat?
Zelf raak ik niet verder dan een status quo. Ondanks de ruime uitbreiding aan personeel en middelen van de laatste jaren binnen Welzijn en Onderwijs. Men blijft overhaast, in paniek, veel te vroeg doorverwijzen en opsluiten.
De poort is meer gesloten dan open. Men stuurt hen zonder ruggengraat het volwassen leven in. Ze zijn de dupe van de toegenomen administratie. Registratie en rapportage veegt hen verhullend, onscherp of averechts onder de mat.
Een jonge begeleider schreef me. ‘Ondanks de digitale winkel en de permanente dreiging van fouten zie ik nog steeds begeleiders en leerkrachten die zich eigenzinnig, gedreven en met een groot hart inzetten.’
Die beslist bemoedigende vaststelling, waaraan jongeren veel te danken hebben, legt voor mij een schaduwzijde bloot: de individuele sociaal geëngageerde uitslovers bestonden vijftig jaar geleden al en zullen zich binnen vijftig jaar nog melden. Hun inzet verguldt een manke totaalstructuur.
De directe omgang met de jongeren, wat sommigen denigrerend als ‘de praktijk’ verpakken, blijft chronisch het meest kwetsbare segment.
De nood aan vakbekwame directe begeleiders – die niet jobhoppen of na twee maanden met een ziektebriefje op hun uitgeblust tandvlees zitten – is immens. Hoewel we weten dat de sleutel in die directe omgang ligt, krijgen we dit collectief niet ordentelijk georganiseerd en gehonoreerd.
Verder dan een plomp afgesteld systeem zijn we niet geraakt. We blijven improviseren.
Het zou grof zijn van ons improviseren een succes te maken.
Het aantal anonieme slachtoffers in de vergeetput van ons falen kennen we liever niet.
Als we op zijn scherpst blijven onthouden dat het om kinderen gaat, is één te veel.
Haro Waden – Willi Huyghe
[Focus Keyphrase: Bijzondere Jeugdhulp – Integrale Jeugdhulp in 2022]
_________________________________________________________________________________________________________
3 JUNI 2022:
DE PIJN VAN HET GRAVENSTIJN
Objectieve Berichtgeving
‘Gravensteen staat voor onvermijdelijke conclusie’ krijg ik naar trieste verwachting op 11 mei in een regionaal artikel te lezen.
De schrijvende pers heeft het in haar passende inleiding over ‘de surrealistische trekjes van het steekspel rond het Gravensteen.’ Steekspelen kunnen kermisgewijs al eens rondjes draaien.
Wat is in deze journalistieke analyse aan de orde? De bevoegde schepen Sami Souguir – en met hem zowel de voltallige Gentse meerderheid als de stadsbouwmeester – tonen geen begrip voor het politieke dwarsliggen van Matthias Diependaele, minister van Onroerend Erfgoed. Niet zomaar erfgoedminister. NVA-er, en deel van de oppositie. Althans in Gent, want op Vlaams niveau veerkrachtige vriend van VLD en CD&V.
Volgens de bevoegde schepen mag het gedoe met dwarsliggende adviesraden en agentschappen nu eindelijk een einde nemen. Vooruit met de geit. Op politiek kleinstedelijk niveau is men het immers onroerend eens. Ook Groen is helemaal mee om op zijn Vlaams – het Vlaanderen van de koterijen – een liftkoker tegen de achterwand van het Gravensteen te kleven en op die manier een van de weinige kolonies mussen en mezen in het stadscentrum uit het bestaande parkje te jagen. De koterij noemt men ‘een paviljoentje.’ Zo klinkt het haast milieuvriendelijk. Iets voor kabouters.
De cake rijst iconisch
Het artikel heeft het over ‘de iconische burcht die uit het water rijst’ en illustreert dit met een afbeelding die men enkel vanuit megafoonbootjes en een paar achtertuinen gefotografeerd krijgt. De burcht overstijgt het water. Een vlonder die gedeeltelijk de muren van dit luchtkasteel volgt zou het ‘enige resterende alternatief’ zijn voor de koterij. Het laatste obstakel, zeg maar. Onaanvaardbaar voor onze niet verkozen stadsbouwmeester.
Vorige week nam ik zelf nog wat foto’s vanaf de halte voor tram 1. Midden de troep en de vuilnis van toeristenstad Ghent trachtte een eend te broeden. Waar waren haar gedachten? Richting de ingang liet zich een zielloze strook hoog gras opmerken, waar een kayak zelfstandig aan land gegaan was. Misschien zou ons bestuur voor die zompige plek wel een bescheiden architecturale parel kunnen ontwerpen? Met een ingenieus vlonderliftje voor de smurfen.
Heisa
Voor de goede orde even terug naar de vraag ‘wat was en is werkelijk aan de orde?’ Allerminst een steekspel tussen politieke partijen. Wel: onze democratie van burgers, die hun overheden verantwoording opleggen. Als direct betrokken omwonenden maakten we spontaan ernstig bezwaar tegen het inruilen van ons onschuldig parkje voor een ontvangstbalie, die de schepen doorzichtig-urgent als ‘toegankelijkheid’ trachtte te verkopen. In de vorige legislatuur was ons nog per brief een opwaardering van datzelfde park beloofd. Door schepenen die opnieuw deel uitmaken van de coalitie. Waar waren hun gedachten toen ze broedden? Een opgewaardeerd park is voor ons ook iets anders dan een paar lompe boomstammen en een ligweide voor fastfoodtoeristen maar laat dat een detail zijn.
Zonde van het verstand
Na als ongezellige buurtbewoners twee jaar tegen houten oren gemurmeld te hebben, leek zich eind 2021 een begin van redelijk inzicht af te tekenen. Aangesproken werden we niet maar in weer eens een krantenartikel mocht ik lezen dat de bevoegde schepen ‘het signaal van de bewoners en burgers begrepen had.’ Hij zou het parkje ongemoeid laten en [opnieuw] alternatieven laten uitwerken. Voor ondergetekende senior een heuglijke reden om ’s mans kabinet aan te schrijven.
‘De onnodige bijkomende kost die met nieuwe studies gepaard gaat, kan in mijn persoonlijke zienswijze beter onzichtbaar structureel sociaal [neem armoede] besteed worden, maar alle alternatieven voor het bouwsel zijn béter [er zal ongetwijfeld ook kritiek op te geven zijn]. Als het over herstel van ‘vertrouwen in de politiek en xx/haar/zijn vertegenwoordigers’ [vergeef me de grote woorden] gaat, vormt jouw engagement in deze voor mij een toetssteen’
noteerde ik in januari 2022.
Onze schepen kon er met zoveel persoonlijke ondersteuning weer voor even tegen. Mijn brief vormde enkel een aanvulling bij wat ik in eerdere, diep in de community verborgen, artikels voor DeWereldMorgen over de kwestie al uitvoeriger had betoogd. Onder meer dat de horecavriendelijke toeristenterrassen tot aan de stoeprand in onze stad en de schuin hellende struikelstenen in de directe omgeving van het Gravensteen niet echt rolstoelvriendelijk zijn. Een antwoord is uitgebleven. Tot ik in deze mooie maand mei opnieuw mijn hoofd stoot tegen de toetssteen van zijn engagement.
Dampkap
Buurtbewoners vormen geen officieel orgaan. Hun stem beperkt zich tot deze van de verkiezingen en een schreeuwlelijk pro forma ‘aandacht voor de inbreng en mening van de burger.’ De burger, een abstract wezen.
Het zou ons werkelijk aangenaam verrast hebben dat onze ‘meest dichtbije’ overheid, onze bouwmeester of onze journalisten rekening zouden gehouden hebben met onze terechte en onderbouwde argumenten. Vijf maanden nadat ‘ons signaal begrepen is’ krijgen we evenwel langs de pers om duidelijk gemaakt dat het gesprek tussen grote mensen zich afspeelt tussen partijen, ministers, overheden. Eminente leden van de democratenclub.
Het zijn niet wij, burgers, die de zin ‘verdampen van de traditionele partijen’ bedacht hebben. De desinteresse, het antiklimaat en de vrolijk makende statistieken van De Stemming vinden wel ergens een oorzaak.
Niks
In het slotakkoord van het iconische mei-artikel krijgen we de rekening gepresenteerd. ‘Er gaan ook stemmen [!] op om gewoon niks te doen’ staat er. ‘Maar dat zou alvast financieel pijnlijk zijn. Het betekent dat honderdduizenden euro’s aan architecten en planners voor niks geweest zijn.’ Letterlijk twee keer niks, dus. Eén van die opgaande stemballonnen was de mijne. Met mijn heliumtimbre herhaal ik voor de goede verstaander dat ‘niks doen’ synoniem staat voor ‘dit lelijke bouwsel niet neerpoten tegen de wil van de burgers en het geld veel nuttiger besteden.’ De kost aan architecten en planners zou geen enkele goede huismoeder van buiten de club uitgegeven hebben. De brutale rekensom mist bovendien een paar getallen. De miljoenen euro’s aan het afgekeurde bouwsel, met name. Die kunnen onze bestuurders positief en in hun kenmerkende groenblauwe eensgezindheid investeren in het stevig opgewaardeerd park dat ons beloofd was en in een ernstig te nemen toegankelijkheidsbeleid. ‘Iets’ doen. Zichtbaar, zij het buiten elk spektakel. Minister Demir – ook al oppositie in Gent – zou een miljoenensubsidie [het getal vliegt ons om de oren] in de lade hebben liggen om de toegankelijkheid van het Gravensteen te optimaliseren. Een subsidie die zou verloren gaan als ze niet vóór 2024 zou aangewend zijn. Onze daadkrachtige minister is tegen meer bijen en tijdsdruk bestand. Mits een knelpuntdossier waarvoor men best geen onbetaalbare externe experten aantrekt, zal ze beslist bereid zijn tot een reconversie van haar subsidie in functie van het brede en onderbouwde meerjarenplan voor toegankelijkheid dat de Gentse binnenstad al decennia moet missen. De Gentse bouwmeester mag daar gerust een portie Gravensteen in opnemen. Te beginnen met de omgeving, de inkom en de voetpaden die het in- en uitrollen van de tram kunnen bevorderen. Na aftrek van wat onnodig en ongevraagd is uitgegeven, zal er nog geld over zijn.
HW-WH
__________________________________________________________________________________________________________
21 OKTOBER 2021:
EEN GRAVENSTEENTJE IN MIJN SCHOEN
De Gravensteenslag, die ja. Om de arm. Onder de mat. In het water. Het gekroonde achterhoedegevecht. Dezelfde treurige nagel. ‘Ligt dat dossierke al niet lang achter ons?’
De door de wol geverfde politicus had het scenario op voorhand uitgetekend en als bewijs in haar kluis bewaard. Mevrouw zou eerst minzaam aankijken tegen de opstand van dubieuze enkelingen en groupuscules in haar glas water. Als deel van de gevestigde overheid zou ze er wat wetmatige procedures tegenoverstellen, zorgen voor enige formele tegenpartij en aansluitend een lange stilte laten volgen. Het ware werk gebeurt immers buiten beeld en in de luwte, wist ze. Voor de door de kiezer flink gesubsidieerde beleidsmaker of vast benoemde ambtenaar is het een klein kunstje om iedere actiegroep van vrijwilligers in de touwen te krijgen. ‘Welke muis heeft Ledeberg nu weer gebaard?’ Tijd heelt niet alle maar toch de meeste wonden. Mensen komen geheugen te kort voor de veelheid die hen omringt. De roep om de dagwaan activeert het collectieve vergeten.
De Gravensteenslag in het gelaat., die ja. Aan het haast komisch voorspelbare slot veegt de stedelijke bouwmeester in alle objectiviteit de alternatieven van tafel om de gemeenteraad en de bevoegde commissies een neurotiserende keuze te offeren waarin de gezaghebber nog twee ontwerpen valabel acht: het oorspronkelijke, veruit meest uitgewerkte, concept [één]. Een willekeurige wilde gedachte die van hem ook nog voor beperkte tijd het licht mag zien [twee].
Meer dan een paar willige lokale journalisten heeft de door haar wol geverfde politicus niet nodig om de zachte toon van de nakende beslissing voortijdig in te zetten. ‘Het mag niet als een triomf klinken. De nadruk blijven leggen op de toe-gan-ke-lijk-heid van het Gravensteen.’ Als bij het nakende overlijden van een publieke figuur, liggen – al zeker bij de bevriende krantenschrijvers – de artikels over definitieve goedkeuring van het bouwsel naast het Gravensteen klaar voor publicatie.
Bouwnoden en stedelijke inkomsten
Eens het Oostvlaamse liberalistische graafschap in haar gebeiteld vooruitgangsoptimisme de rangen sluit, is er geen houden meer aan. Van Gent tot in de fusiestad Oudenaarde weten de bouwbaronieën elkaar te vinden. Ze ontmoeten elkaar in de vele kamers van het BS om constructieve kruisbestuiving voor en achter de schermen te faciliteren.
In politiek Gent heeft de blauwe burcht zich kleurrijk weten te omringen. Een toefje gede-ideologiseerd groen dat voor het hogere coalitiebelang solidair geen punt maakt van een losliggend parkje in de binnenstad. Wat rood in de rand en een christelijke kers boven op de lijmlaag. Alle neuzekens in dezelfde richting. Zelfs de vakbonden maken vandaag deel uit van de meerderheid.
De getaande oppositieleden van de achterbank hebben zich tot Realpolitiker geschoold. Amper drie jaar geleden gooide PVDA – hoe terecht – met bier en frieten naar het ponton van Real Estate op de Graslei. NVA schoot met inhoudelijk scherp op het circulatieplan en bekommerde zich electoraal om de stem van de bevolking. Aan dit soort uitzichtloze avonturen zullen die twee opposanten zich niet meer verbranden. De uitdunnende en wellicht verouderende groep bewoners van de Gentse binnenstad en hun burgerlijke besognes beroeren hun verzetsgeesten niet. De frieten gaan naar het zoveel belangwekkender Arcelor Mittal. Net als voor VLD mag het voor NVA iedere zondag kopen à volonté zijn. De zwerfvuile maar vlot consumerende niet Gentenaars, de multinationale ketens en de horeca zijn er wat blij mee.
Dwingende bouwnood in Gent-Centrum
De goden hebben bepaald dat er ‘op zijn minst’ naast het Gravensteen ‘iets’ moet en zal komen. Het hoort immers bij de verengde daadkrachtige politieke besluitvaardigheid. Vandaag noemt men dat modieus ‘urgentie’. Men moet goed gek zijn om de goden te tarten.
Zodoende komt de bouwmeester uit bij de keuze tussen ‘iets’ en ‘iets anders’. Scylla en Charybdis. Een rodere of nog rodere landelijke begroting. Een miljard meer of minder, maakt het uit? Die stijl.
‘Iets’ dat geen enkele stadsbewoner ooit gevraagd heeft of wenselijk acht. Wel een lid van het college van burgemeester en schepenen dat niet in het centrum woont en er enkel komt vergaderen en shoppen.
‘Iets anders’ dat meer of minder deugt maar dat de stadsbewoner evenmin gevraagd heeft of bedacht als nodig, nuttig, wenselijk, prioritair.
Nieuwe Politieke Cultuur
Tot spijt van wie dit benijdde mocht mijn bijdrage van 18 mei ll. in DWM [https://www.dewereldmorgen.be/graven-van-vlaanderen-in-gent] op behoorlijk wat positieve reactie rekenen. Ook uit de politieke binnenkamer. Het viel evenwel op dat niemand – ik herhaal: niemand – inging op mijn simpel burgeradvies om dit kwalijke project kostenbesparend integraal af te voeren om een deel van deze middelen in te zetten voor de politiek eerder beloofde opwaardering van het bestaande parkje en voor – in een meerderjarenplan – de verbetering van de toegankelijkheid in de omgeving en binnen de muren van het Gravensteen. Voor mijn doen had ik het nochtans ingetogen geformuleerd.
Vanzelfsprekend vond ik niemand bij onze Vivaldieke lokale meerderheid. In de democratie die men hier te lande blijft spelen hoeft deze meerderheid met de burger nog minder rekening te houden dan met de mandatarissen van de minderheid. Na de coalitievorming heeft de burger het tot de volgende verkiezing aan te kijken.
Ook niemand van de politieke oppositie tekende in. Waarom niet? ‘Iets’ kan voor het politieke verstand niet tegenover ‘niets’ staan. De kemel ‘iets’ staat nu eenmaal op de sporen. Met een voltallig parlement of een voltallige gemeenteraad toegeven dat men fouten heeft gemaakt, dat men zich vergist heeft komt in geen enkele politieke handleiding voor. Nochtans getuigt ‘in staat zijn vergissingen toe te geven en op stappen terug te komen’ volgens sommige sociale wetenschappen van hoogwaardige humane kwaliteit.
Veel verder dan contra versus pro reikt de wederzijdse symboolretoriek van onze politiek niet. Liever ‘tegen’ en ‘voor’ tegen elkaar blijven uitspelen dan de gezonde rede te laten spreken en bestuurlijk te erkennen dat de verzamelde direct getroffen buurtbewoners het ‘iets’ een bar slecht idee blijven vinden. Ze waren gewoon gelukkig met het échte toefje groen. Dat bood van nature geen weerwerk, had geen stem in de gemeenteraad en kon nog minder zonder verpinken een overtuiging laten vallen.
‘WEL GROEN. GEEN PAVILJOEN.’ Konden de buurtbewoners het eenvoudiger en duidelijker uitdrukken, beste leden van de voltallige gemeenteraad? Moeilijk is dat toch niet?
Als mijn moeder het in een puberale discussie met mij onterecht niet meer haalde met ‘wat zegt uw gevoel?’, snierde ze ‘gebruik uw verstand.’ Het is de perfecte oproep voor dit kabouterdossier, dat geen referendum waard is.
Vrienden voor het leven
De actievoerders die hun tent opslaan in de kruinen van het – eveneens Gentse – Sterrebos zijn moedig. Ik wens hen en onze samenlevingen toe dat hun toewijding de toekomst mag tekenen. Zelf ben ik te oud geworden om in bomen te klimmen en er te overwinteren. Mijn botten zouden het lentelijke botten van de takken niet meer meemaken. Ik moet het met mijn toetsenbord stellen. Om bijvoorbeeld te herhalen dat men niet met de ene hersenhelft de ontharding aan de burger kan opleggen en met de andere helft een ruim deel van een parkje kan inruilen voor een betonvloer waarop een bouwbaron onder mom van toegankelijkheid een toeristische shop mag optrekken.
Wat zeg je? Dat mijn tekst bol staat van ongepast cynisme, dat dit De Zaak niet ten goede komt? Dat ik daarmee geen vrienden zal maken en te veel Gutmenschen onnodig tegen de haren strijk?
In mijn machteloze beleving behoort mijn taalgebruik tot het vriendelijkste slib van de zoveel cynischer bovenstroom. Houten oren als drijvende boomstammen zo groot.
Willi Huyghe, bewoner Gent-Centrum
Eveneens te lezen bij De Wereld Morgen: https://www.dewereldmorgen.be/community/gravensteentje-in-mijn-schoen
=============================================================================================
13 JULI 2021: TOT DE VIERDE MACHT
[FOCUS KEYPHRASE – 3M – ZWIJNDRECHT – PFOS ]
Nu PFOS en Zwijndrecht weer. Het uitgebreide nieuws van de dag. Verrijkt voer voor analyse, bespreking, politiek spel en beschuldiging. Het cynisme van woord tegen woord of bewijskracht tegen bewijskracht. Men zal onderste stenen bovenhalen die er al meer dan vier decennia liggen, kadavers van koeien uit de sloot halen.
Mijn simplistische vraag mag zich bij dit vertoon stellen welke verantwoordelijkheid de pers, als hopelijk nog steeds de vierde macht, in dergelijke dossiers draagt. De pers, die nu vooral het veilige zitje inneemt van aandachtige, kritische toeschouwer. De dioxinecrisis, de hormonenmaffia, Dutroux, Arco, El Kaouakibi. Journalistiek telkens een onuitputtelijke kluif. Post factum. NA vaststelling of bevestiging van de feiten.
Preventieve actie
Laat me een snelle vergelijkende overstap naar de jeugdbescherming maken, het mij meest vertrouwde werkveld. Anticiperen, preventie vormt er de stille werkzame kracht die erger voorkomt.
Nu, dit anticiperen is hoogst oninteressant. Het is een onzichtbare bezigheid en de uitkomst kan alle kanten uitgaan. Pas wanneer een zestienjarige met een mes uithaalt of een achttienjarige winters sterft in een tent, krijgt de jeugdbescherming nieuwswaarde. Zo ook meet men klokkenluiders graag een nestbevuilend tot sensatiebelust imago aan. ‘Lekken’ schaden de goede verhoudingen. Bij de meest degelijke onderzoeksjournalistiek plaatst men gemakkelijk vraagtekens en diskrediteert men. Mits een tijdig stil, deskundig signaal zou men Sihame van haar brokkenparcours hebben kunnen redden. Haar ‘schuldig over de hele lijn’ is evenwel succes verzekerd. Haar aangevers van groot gemeenschapsgeld weten zich te redden. Zij niet. Hoe verging het Karel Van Noppen ook weer? Al zijn vergeefse pogingen om de hormonenhandel aan te klagen bleven onder de radar. Lastige mens. Voor de nieuwsredacties was een moord nodig om de tentakels die hij moedig bestreed te ontrafelen.
Vanop de eerste rij
Het zou me erg verbazen als geen enkele lokale, regionale, landelijke journalist – eventueel via een wetenschapper – in de voorbije decennia niet iets zou hebben weten waaien over 3M in Zwijndrecht of over de tenenkrullende dading tussen 3M en de Vlaamse overheid.
Wat speelt dat die – preventief essentiële – informatie binnenskamers blijft? Wil de journalist ook graag deel blijven uitmaken van degenen die op de hoogte blijven, vooral de banden niet verbreken?
Als burger mag ik vooral geen begrip opbrengen voor die toxische connectie. In een eeuwenlange rij predikers blijf ik de pers aansporen om zich als vierde macht [1] te laten gelden en blijf ik de internationale alliantie van de redelijkheid oproepen om de persvrijheid krachtdadig te vrijwaren en te beschermen. Niet toevallig grijpen autoritaire regimes met beangstigend machtsvertoon in op de pers en op de vrije meningsuiting.
Toegepaste preventieve actie
Specifiek is het me te doen om een vierde macht die tijdig de BRON opspoort, de plek waar het foute arrangement met verregaande maatschappelijke gevolgen voorspelbaar kiemt. Het is een erezaak.
De bekroonde reportage van de mega-stallen in DS beschouw ik als een uitstekend voorbeeld van noodzakelijke exploratie. Al was ook daar het kalf reeds voor een groot deel verdronken. De stallen staan er. De cowboys blijven winnen. Wie heeft de moed hun verworven goed terug te schroeven?
De pers kan zogenaamd enkel ‘duiden’. Wie bepaalt dan hoe het na het duiden verder moet? De retrograde journalistiek leest ‘historisch’ best boeiend maar helpt de burger niet verder.
Die burger roept dan in paniek of vanuit verontwaardiging burgerbewegingen in het leven die nog rijkelijk later komen. Hoe moedig ook, weinige daarvan overleven de langere termijn. Dit vrijwillige activisme put uit. Burgerbewegingen kunnen aanvullend zijn voor de pers. Zolang die zich tenminste als Macht wil en kan handhaven.
Schuldige slachtoffers
Het resultaat van de Zwijndrechtse aan elkaar geklonken omerta’s is beschamend.
Als solidaire medeburger te moeten aanzien hoe vandaag de brave omwonenden, hun gezinnen en kinderen plots verordend krijgen dat ze ‘voor hun gezondheid’ [stel je voor] best geen zelfgekweekte groenten of eieren van hun kippen meer eten. Verordeningen door overheden die zelf aansprakelijk zijn voor de verontreiniging van jaren die de bewoners zo hard treft. Overheden, diensten, regionale actoren, intercommunales, onderzoekscentra die hun betrokkenheid met hun zoveel argumenten zullen afwentelen. Eens te meer. Straks wordt de eierenverordening een verbod, een dwingende maatregel. Uit voorzorg. Hoe vals hier toch weer, het woord. De argeloze bewoners verdienen nazorg, een diep voorovergebogen Japanse verontschuldiging. Nog even en men acht moeders en vaders schuldig aan het koken voor de kinderen met groenten uit eigen tuin.
Civil servant
In het dossier-Zwijndrecht zou hamerende journalistieke vroegdetectie dit zoveelste schandaal hebben kunnen vermijden.
Net als de ambtenaar is de journalist een civil servant. De pers is een cruciale bewaker van de democratie. De democratie als [o.m.] een optelling van bewuste, goed geïnformeerde, verantwoordelijke en betrokken burgers.
WH
[1] Wetenschap en kapitaal als vijfde en zesde macht, maar dit zou me te ver leiden.
_________________________________________________________________________________________________________
6 MEI 2021 : GRAVEN VAN VLAANDEREN IN GENT
[FOCUS KEYPHRASE: GRAVENSTEEN GENT – SOS GRAVENSTEEN]
Als burger telkens weer energie opwekken voor op voorhand verloren campagnes, telkens weer achter de feiten aanlopen. Een mens maakt er zich belachelijk mee, niet hopeloos. Ik scoor hoog voor die status in mijn euvele pogingen om onze beleidswerkers – al was het maar eventjes – een verboden pedagogische tik uit te delen. Had ik bijvoorbeeld echt gedacht dat Vooruit, na al het geld dat daarin gestoken is en nu ook de pers de naam vlot in de pen neemt, plots opnieuw simpelweg SP zou heten omdat ik dat vind [zie mijn vorige bijdrage voor DWM]?
Wees gerust: niet echt. Eens verkozen en van een stemveilige coalitie verzekerd, rijdt de trein van de bestuurders immers op eigen sporen. Wie houdt hen tegen? De oppositie? Wie wat waar oppositie? Hoeveel zitjes tellen die als het op stemmen aankomt? Resten nog die paar eeuwige klagers als ik die in hun achterhaald middeleeuwse gedachtegoed blijven neuzelen. Die moet men negeren, gewoon in eigen nat wegzetten, als het kan ridiculiseren.
Mijn taal neemt onvoldoende afstand, leest niet voldoende academisch en schrijft allerminst met de positieve saus die de heersende mode me oplegt. Zo slaag ik er bijvoorbeeld maar niet in fantastische woorden te vinden voor de onder ieders ogen toenemende armoede. Wie weet zijn die eeuwige klagers representatief voor de scheefgroei tussen burgers en politiek bedrijf. Dit enkel voor positieve overweging.
POSITIEF BOUWSEL
Acht weken krijgen we dus om op amateuristische basis een helder alternatief te bedenken voor het bouwsel naast het Gravensteen. Neen, correctie. ‘Politiek’ staat het bouwsel zelf niet meer ter discussie, wel krijgen we nog ruimte om alternatieven te suggereren om het Gravensteen meer toegankelijk te maken. Acht volle weken. Deze ‘opening’ krijgen we inhoudelijk geparkeerd onder ‘burgerparticipatie’.
Dat is durven. Wie als burger een beetje met het politieke raderwerk vertrouwd is, gelooft er geen snars van. Niet lang geleden hadden we in die stijl al het onwerkbare Burgerkabinet voor het circulatieplan dat ondertussen voorspelbaar dood en begraven is. Liever Stalin dan het dubbeltongige bedrog van de schijndemocratie en de schijnparticipatie. Machtbestendigende, legitimerende inspraak beweegt zich tussen ergerlijk en kwaadaardig. Ze beschaamt onze democratie.
De Gentse – overheen alle kleuren en gezindheden eensgezinde – coalitie heeft zichzelf en de toeristen het bouwsel cadeau gedaan. Daarmee is eigenlijk alles gezegd. ‘We gaan daar toch niet meer op terugkomen? We moeten Vooruit.’
BRONNENMATERIAAL
Misschien voor de goede orde toch maar beter terug naar de bron en naar de Gentse bewoners. Hoe, waar en waarom is dit nare plan tot stand gekomen? Welke plaats had dit in het bestuursakkoord?
Heel anders dan bij de vroegere parking die nu door de stadshal ingenomen is, waren vrijwel alle mij bekende Gentenaars tevreden met het erg bescheiden stukje groen naast het Gravensteen dat restte in de binnenstad. Het lag er onderkomen bij, deed jarenlang dienst als werfplek voor de aanslepende aanpassingen aan het Gravensteen maar in de vorige legislatuur kregen we formeel beterschap beloofd. Als directe buren nodigde het bestuur ons in 2018 uit om de plannen te beluisteren over de heraanleg van het parkje.
Het mocht voor ons best minder ligweide voor toeristen en meer ‘park’ worden, meer beschutting bieden aan de in onze binnenstad aanwijsbaar bedreigde mussen, mezen en merels. Ook dat was in de plannen van de bevoegde schepen opgenomen: ‘aanplantingen van struiken, heesters en onderbegroeiing op de geschikte plaatsen.’
URGENTIE
Kort na het aantreden van de nieuwe coalitie – met qua continuïteit daarin nochtans een aantal vertrouwde gezichten uit de vorige legislatuur- was het parkje niet langer aan de orde. Iemand van het college van burgemeester en schepenen had ‘een ideetje’ en zag dat graag gerealiseerd met een naamplaat voor de eeuwigheid. ‘Project Time Castle’. Om zoiets te bedenken moet men gestudeerd hebben. Nooit heeft iemand me aangesproken over de urgentie van een onthaalpaviljoen op die plek.
Ik onderstreep: op die plek. Andere omwonenden van het Gravensteen – men zou het over directe betrokkenen kunnen hebben, die niet als een aantal schepenen in de rand van Gent wonen – waren zo te lezen nog meer verrast dan ik. Niet enkel verrast. Ze toonden zich verontwaardigd. Maar hoe kan je wezenlijke verontwaardiging, hoe terecht ook, ooit omzetten in een positieve boodschap?
Het burgerinitiatief SOSGravensteen dat namens de bewoners sprak slaagde er uitstekend in de meest urgente boodschap van het huidige tijdsscharnier te formuleren: aandacht voor groen in de binnenstad. Naast een dam tegen het massatoerisme. SOSGravensteen toont zich in de eerste plaats blijvend een competente, onderbouwende woordvoerder en toezichthouder.
BETONSTOP
Het vervolg aan bestuurlijke kant op het goed gedocumenteerde protest leest als kwalijk voorbeeld van oude politiek. De meerderheid heeft het nu eenmaal voor het zeggen [zie hoger]. Time Castle was beleidsmatig ‘verworven’. De coalitie zou onverkort uitvoeren en verdedigen. Zo’n schoon project. Kwamen de groene schepenen in gewetensnood? Voelden zij zich aangesproken? Allerminst.
Ook in de nieuwe politiek moeten de rangen van de tegenstelling gesloten blijven. Wie de afgemeten eenheid in de coalitie wil bewaren laat de pragmatiek het overnemen van de ideologie en noemt dit ‘gezond verstand’ of ‘politieke realiteit’ [soms iets virtueels op zich]. Groen mocht – goed bekeken – de schepen voor massatoerisme leveren. In DS kregen de groene schepenen Filip en Bram kregen op 15.02 een forum voor hun pleidooi voor […]. Waarvoor eigenlijk? Flirtend met de karikatuur [‘Nee, Doornroosje komt niet in het Gravensteen wonen’] hekelden ze ‘elitair tot archaïsch patrimoniumbeheer’. Gent mocht geen Brugge worden. Humor en zelfrelativering is niet hun sterkste kant. In hun verhulde onderschatting van de culturele bagage van degenen ‘die het niet begrijpen’ toonden ze hun hardnekkig meestervingertje. Hun vergelijking tussen de piramide van het Louvre en het bouwsel vond ik eerder beschamend [‘de piramide werd ooit een wrat op een edel gelaat genoemd’ cit.]. Als onbegrijpende oubol heb ik de piramide altijd innovatief gevonden en zal ik in het bouwsel een grauwe puist blijven zien. Met hun Doornroosje maakten Filip en Bram voor hun achterban impliciet duidelijk dat ook voor hen de discussie gesloten was.
Over het parkje en het behoud van groen in de binnenstad hadden Filip en Bram het uitdrukkelijk niet. Hun stelling was dat ze voor het Gravensteen wilden waken over een authentieke ervaring voor een breed publiek. De pandemische wandeldwang van de voorbije maanden heeft aangetoond dat weinig kan tippen aan de authenticiteit van natuur en van stiltezones. Terwijl hun partij – of toch ook liever een volksbeweging? – zich terecht zorgen maakt over het grondwater, de betonstop bepleit en met de harde lijn komaf maakt met de verharde voortuinen, leveren ze hier beleidsmatig een parkje in voor een stevig met beton gefundeerd ontsiersel waar geen van de bewoners om gevraagd heeft.
TOEGANKELIJK CASTLE
In hoogste nood vormde plots ‘toegankelijkheid’ het hoofdargument. Daar kon toch niemand iets tegen hebben? Mij klonk het cynisch. De personen met een fysieke beperking zouden bij Time Castle de centrale bekommernis vormen? Waarom er niet C19 bijgehaald?
Inzake toegankelijkheid hoort Gent bij de slechtste leerlingen van de welzijnsklas. Een haastig bij elkaar geschreven, kamerbreed aangekondigde toeristische brochure die toegankelijke trajecten voorstelt, doet geen afbreuk aan die vaststelling. Onder mijn vrienden tel ik meerdere rolstoelgebruikers. Met hen in de buurt van het Gravensteen over de afhellende smalle voetpaden vol ongelijke natuurstenen denderen en elders in de binnenstad voorbij de randvullende terrassen van de horecazaken trachten laveren is een bijzonder hachelijke onderneming. Zelfstandig, zonder hulp, proberen ze het zelfs niet meer. Wat vervelend dat meerdere eminente Gentse rolstoelgebruikers, waaronder voormalig directeur monumentenzorg en beheerder van het Gravensteen Geert Van Doorne, genoteerd willen zien dat Gent inzake toegankelijkheid nog een hele reeks prioriteiten te gaan heeft.
Er voor zorgen dat men met de rolstoel – of pakweg met een rollator – zonder wiel- of armbreuk tot aan het Gravensteen geraakt zou volgens hen een hele verbetering opleveren. Als toegankelijkheid ter sprake komt zijn alle aanpassingen binnen de muren – eventueel met beetjes – welkom maar het externe bouwsel is daartoe absoluut geen noodzaak.
AUTHENTIEKE ERVARING
Even terug naar de bekommernissen die ik in andere woorden in de aanzet tot deze bijdrage genoteerd heb. Hoe het politieke bedrijf – meerderheid zowel als oppositie, partijen zonder onderscheid – een besloten club geworden is van ingezetenen met een sterk gelijkend – ook eigen – belang, die de zaken onderling regelen. Een inner circle met door hen zelf geselecteerde gesprekspartners.
Teveel naar mijn zin slagen de decision makers er op die manier in de legitieme bekommernissen van de bewoners die ze mogen vertegenwoordigen naast zich neer te leggen en er even later laatdunkend over te doen. Het vertegenwoordigende aspect, het verkozen zijn, de band met de burger blijft in tal van hun vergaderingen achterwege. Van ons, bewoners, verwacht het bestuur dat we een beetje meegaan met onze tijd.
‘Meegaan met onze tijd’ betekent dan bijvoorbeeld dat we jarenlang de luchtvervuilende vetpartikels te slikken hebben van een toeristisch interessant ribbenrestaurant in een met belastinggeld gesubsidieerd erfgoed. Omdat onze overheid niet goed wil begrijpen waarover we ons druk maken, zien buurtbewoners zich genoodzaakt een rechtszaak aan te spannen. Het zal de toeristen een zorg zijn. Na de foto’s zijn die zo weer weg.
Op de gevel van genoemd ‘ontsloten’ gesubsidieerd erfgoed prijken de graven van Vlaanderen. In wat voor een attractieve tijd leefden die, zeg. De graven van Vlaanderen verdeelden regio’s en steden naar eigen geprivilegieerd inzicht en deden af en toe een kasteel cadeau aan een gravin die men te vriend wilde houden. Onze participatieve burgervriendelijke open democratie van vandaag vormt in die zin een renaissance van die jaren. Vandaag beschikt men over communicatiedeskundigen om de bestuurlijke beslissingen aan de bewoners te verkopen.
ACHT WEKEN, DUS
Ondertussen is ons bestuur erin geslaagd de Gravensteendiscussie op handige wijze te verleggen. Het bouwsel heeft zich als een evidentie in de geesten genesteld. Het levert voor- en tegenstanders op, waardoor die wanconstructie zich als ‘onontkoombaar’ in de collectieve perceptie bekrachtigt.
Behoorlijk versmald is het er nu enkel nog om te doen ‘valabele’ alternatieven voor te leggen die het Gravensteen ‘eventueel’ beter toegankelijk ‘zouden kunnen’ maken dan wat het bouwsel biedt.
Ik herhaal: dit is NIET de discussie ten gronde.
Het volstaat om in de buurt van het Gravensteen te kuieren om te toetsen hoe de meest rechtstreeks betrokken bewoners de ingreep ervaren. De affiches aan tal van ramen van geëngageerde bewoners spreken voor zich. Ondertussen tekenden ruim meer dan 6000 bewoners de petitie van SOSGravensteen met de duidelijke positieve boodschap ‘Geen Paviljoen – Wel Groen’. De lijst waarop honderd prominente Gentenaars van zeer divers pluimage zich tegen het plan uitgesproken hebben maakte op het college geen indruk. Zeg eens, college, wat kunnen de burgers nog méér doen? Wacht even. Onder de immense vlag ‘burgerparticipatie’ kunnen we de gemeenteraad ook nog ‘voor of tegen’ laten stemmen. 1000 handtekeningen volstaan. 1000 maten voor niets. De ‘participerende’ burgers laten zich vernederend opnieuw tot pulp vermalen. Wie nog echt gelooft dat de ‘meerderheid’ anders gaat stemmen dan afgesproken, is wel erg groen achter de oren. Die weet niet dat in onze democratie gemeenteraadsleden van de meerderheid niet geacht worden naar eigen inzicht of geweten te stemmen. Op straffe van uitsluiting van de volgende lijst. Wie de de rode knop intoetst doet dat in opdracht of voor de schone schijn. Na voorafgaand beraad of de meerderheid daarmee niet in het gedrang komt.
SOSGravensteen blijft zich, ook na het achtweken-verdict combattief opstellen. Ze gaan de uitdaging aan. Een zoveelste uitputtingsslag voor deze vrijwilligers. Aan bestuurzijde blijft het hard lachen in de vuist. Zelfs met een denkbeeldige subsidie – die ze overigens met de grootste kracht zouden afwijzen – voor de helft van wat het bestuur met burgerbelasting aan architectenbureaus voor het bouwsel gespendeerd heeft, kan SOSGravensteen in acht weken nooit een voldragen, gedetailleerd ontwerp afleveren.
Voor het bestuur komt het er enkel nog op aan de voorwaarde ‘participatie’ van de oppositie formeel in te vullen. Met die acht weken is daaraan ruim voldaan en is ook de oppositie tevreden. The inner circle.
EEN VEEL TE SIMPEL VOORSTEL
Het hele voorliggende rampenplan afvoeren zou pas een teken zijn dat onze lokale overheid haar vooropgestelde burgerparticipatie ernstig neemt. In mijn simpelheid doe ik het voorstel het parkje groener en stiller te maken dan het nu is zodat ook de mussen, mezen en merels er kunnen nesten. Door af te zien van het bouwsel komt een beperkt maar ook aanzienlijk budget vrij.
We kunnen de betrokken overheden en private partners ervan overtuigen dit budget integraal te investeren in een aantoonbaar meer toegankelijk Gent, waarbij ook gerichte aandacht gaat naar de omgeving en het binnenkader van de burcht.
De sinds jaar en dag onderbenutte oude Vismijn leent zich uitstekend tot een aantrekkelijke onthaalruimte, op rolstoelvriendelijke wandelafstand van het Gravensteen. Een ideetje van een bewoner. Het maakt alle kans niets waard te zijn.
Willi Huyghe, Gent.
_________________________________________________________________________________________________________
21 APRIL 2021: TWEEMAAL ONDERUIT
De achterban van de Gentse Vooruit wordt rijkelijk laat wakker. Met een kater die men snel als achterhoedegevecht kan wegzetten.
Vreemd hoe in de beleving en de reactie alles nu gericht blijft op De Vooruit en niet op de bron, nl. de SP, die de naam vlot en mits een financiële compensatie mocht kapen. Met mijn ‘mocht kapen’ hou ik ook de stamboomsocialisten in de raad van bestuur van het huis in Gent tegen het licht.
Wat mij betreft graag snel terug naar die bron.
In tegenstelling tot voor het cultuurcentrum is het zeer mijn vraag en die van de redactie van De Ideale Wereld waarvoor de grote volksbeweging Vooruit in al haar algemeenheden staat.
De ‘A’ van SP.A – bedacht in Antwerpen – wilde ook al ‘vernieuwend’ zijn, new look, modieus, wervend. Tot spijt van de spindoctors in het van zogenaamd belegen socialisme ontdane hoofdkwartier kijken de kiezer en de leden dwars door de oude trucs van de marketing. Ze zoeken de ideologische kern [in het halfzachte modderige midden is sinds lang geen onderscheid meer te vinden] en verwachten geloofwaardige vertegenwoordigers met een politiek en inhoudelijk profiel die hun plaats in de parlementen verdienen. Op daad in overeenstemming met woord groeien partijen en worden andere, als de SP, keer op keer afgestraft. Dat de voorzitter van CD&V het lastiger heeft dan die van de SP om zijn persoonlijke stempel te drukken op wijzigingen in het statuut van de partij, pleit voor de politieke maturiteit van CD&V.
Iets delicaat als een naam en een partijprogramma kan best breed gedragen zijn door de leden, de onderscheiden afdelingen, een oerklassiek zoomend partijcongres. Het zou best kunnen dat de leden ervoor opteren om niet tweemaal te verliezen en een keuze maken voor het meest krachtige symbool. In mijn trage geest is dat zonder enige twijfel het huis van vertrouwen in de Sint-Pietersnieuwstraat. Als niet-partijlid heb ik veel jaren geleden met evenveel gemak de ongeloofwaardige ‘A’ laten vallen als ik vandaag maar één Vooruit zal blijven kennen. Als niet-partijlid suggereerde ik in september van vorig jaar al om het simpelweg bij Socialistische Partij, Socialisten of Sociaal Democraten te houden en die roos toch ook maar te laten staan.
Een politiek profiel mocht, vond ik. ‘Er is zelfs nood aan’ schreef ik. Niet Gent, wel de partij – excuses, volksbeweging – doet er goed aan de naam te herzien. Nu het nog net kan. Als publieke bevestiging dat het de SP menens is met haar omzetten van de ideeën van de brede basis in beleid.
___________________________________________________________________________________________________________________
28 JANUARI 2021: DING OP MAAT VOOR ALLE MENSEN
De diverse jaaroverzichten hebben de wereldpandemie ruim in woord en beeld gebracht. Indrukken die ik daarbij opgedaan heb vragen om nabeschouwing. Heel even maar zal ik illustratief de te gemakkelijke vergelijking maken met oorlogsomstandigheden.
Bij de grote oorlogen van de twintigste eeuw heb ik me ingeprent dat de bepalende gezichten – helaas ook de gezichten van het kwaad – er hun podium krijgen en dat de slachtoffers anoniem blijven, verdrinken in het aantal.
Propagandafilms speelden een vitale rol in de perceptie voor en na. Heldhaftig defilerende soldaten. Pijprokende generaals boven kaarten gebogen die op een tank gedrapeerd liggen. Een militair geflankeerde eerste minister die met een verrekijker de einder aftuurt.
De talloze maatschappelijk en persoonlijk relevante schaduwzijden van het heldendom krijgen vaak pas decennia later hun corrigerende belichting. Een gedreven historicus, journalist of reportagemaker moet er zich in vastbijten, er een [soms in de eerste plaats voor zichzelf] interessante casus in zien.
Over de huidige onzichtbare infectueuze vijand blijft het opvallend stil in een aanwijsbaar aantal werelddelen. Dat is één vaststelling. Het zou kunnen aantonen hoe essentieel regimes het vinden om de berichtgeving volledig naar hun hand te zetten. Deze werkwijze lijkt opgang te maken. Er is weinig internationaal weerwerk. Een verontrustende ontwikkeling.
Ook in mijn tweede vaststelling staat de berichtgeving centraal. In het oude Europa is deze open en vrij. Hier is geen sprake van ingebonden, geleide of beknotte informatie. Misschien eerder van een tekort aan zelfcensuur.
De helden van de zorg komen ruim aan bod. Hun pakken, handschoenen, gelaatschilden zijn in het collectieve geheugen gebrand.
De beelden van uitputting, de tranen bekrachtigen hun heroïek. Ingezoemd op hun emotie met het fototoestel of in slow motion met de camera, eventueel onderstreept door een gewiekst muziekfragment, is dramatisch effect verzekerd [voor de tijd van de uitzending].
Hoe anders toont men ons de patiënt. In het ziekenhuisbed, op de operatietafel. Volledig herkenbaar. Zo niet halfnaakt of naakt, dan minstens ontluisterend letterlijk in haar of zijn hemd gezet. In rijen in de gang geplaatst, ziek, geschonden, met handen en voeten geketend aan katheters en blauw verpakte helden. In te veel foto’s of montages weet ik me geconfronteerd met ernstige schending van de privacy, van de menselijke waardigheid vooral.
Verdinglichung is het eerste wat samenvattend bij me opkomt. Vlag en lading van het woord en hoe kort ik Marxistisch door de bocht ga laat ik graag aan academici die zich daarin uitleven.
‘Oh, jij bent de biefstuk met doperwten’ was het passende voorbeeld dat Ernest Mandel aanhaalde als het over een bestelling in een druk restaurant ging[1]. Tweehonderd anonieme doodskisten in een sporthal duiden nog sterker. Ieder spoor van menselijk leven is er gewist. Ook het kunstmatige coma vormt een krachtige allegorie. De patiënt aan de machine die de zijden draad regelt.
De beeldcultuur is vandaag machtiger en meer ingrijpend dan ooit. Aan de verschuiving naar een meer schaamteloze portrettering wil ik maar niet wennen. Hoe die vandaag bijvoorbeeld de zorgvrager willoos en afhankelijk voorstelt. Iedere ernstig zieke patiënt, iedere negentigjarige die men letterlijk framed of shoot, is deel van een gezin, een familie. Het omgekeerde van Stalins verheven toepassing ‘één dode is een tragedie, een miljoen doden een cijfer’. Het individuele of kleine leed vereist discretie en dienstbaarheid, geen artsenfeuilleton.
Hoewel de medische deontologie de patiënt centraal plaatst, dringt de topverpleegkundige, topdokter of topviroloog zich hier – al of niet gewild – op de voorgrond. De gemaskerde held, samen met de machine baas over leven en dood van een patiënt met verminderde zelfbeschikking.
Terwijl ondertussen de pandemie het wetenschapsoptimisme aardig blijft uitdagen. De genees- en heelkunde is in de betekenis van het woord, in haar ‘weten’ aangetast. De kunde is aan heel wat gissen, missen en tegenstrijdige interpretatie onderhevig. Het zou tot bescheidenheid moeten aanzetten, ver weg van de media, de fotograaf, de camera.
De Verdinglichung vertaalt zich breder in ‘uit noodzaak’ toegevoegde collectieve verordeningen, vaccinatiecriteria, een in wezen vijandige opdeling tussen besmetters en besmetten [verder verzakelijkt door de anonimiserende maskers], een economische realiteit die mondiale ongelijkheden versterkt en zowel armoede als speculatie- en productierijkdom uitvergroot.
In dit klimaat kunnen interafhankelijkheden licht richting afhankelijkheden afglijden. We liggen met z’n allen aan de sonde van handel, nijverheid en geld. Jonge ondernemers overleven bij gratie van de fondsen die de economiegebonden overheid ter beschikking stelt, niet op basis van hun inventiviteit en werkkracht.
Hoe ondertussen het fundamentele gelijkheidsbeginsel, de humane interactie op basis van gelijkwaardigheid in onze geesten en in ons gemoed evolueert, zou ons zorgen mogen baren.
Willi Huyghe
[1] Mandel en Novack ‘Marxist Theory of Alienation, a merit pamphlet’; vert. E. Vonk. Pathfinder Press, NY; 1970.
EVENEENS GEPUBLICEERD IN ‘DE WERELD MORGEN’.
______________________________________________________________________________
31 JULI 2020: CORONAIRE WEZENSKENMERKEN
‘We maken er in de gegeven omstandigheden het beste van.’ – ‘Er zijn ergere zaken.’ – ‘We doen wat van ons verwacht wordt.’ – Men went aan alles.’ – ‘We houden ons sterk.’ Vanop de afstand die we bewaren gonst het van dit soort rationaliserende gemeenplaatsen. Daarnaast heeft zich een mondiale newspeak en woordenschat ontwikkeld waarin de meest ordinaire vindsels. Ik krijg ze niet uitgesproken, nog minder geschreven. In onze vals positief ingestelde samenleving worden we geacht te blijven lachen. Met deze maal een economische tunnel waaraan maar geen einde komt. Wij, oudjes [soms outjes], hebben al wat generaties beleidsmakers zien passeren sinds een eerste minister ‘licht aan het einde’ tot slogan van algemeen belang verhief. Het vooruitzicht had toen nog enige relevantie.
Vandaag lijkt de burger zich haast te vereenzelvigen met de politieke lijzigheid van het ogenblik. Er is groot en gerechtvaardigd protest zonder perspectief. Opeenvolgend ‘nooit meer oorlog’ zonder enig eensgezind plan van aanpak. Het komt en gaat. Volgens wetten van nieuwswaarde. ‘Hoe heet dat meisje uit Zweden ook weer? Even googlen’. We drijven.
Ons omgaan met de actuele wereldziekte past in die schuit. Het ene dramatische cijfer haast zich om de volgende negatieve voorspelling te verdringen. Het regent toegevoegde experten die elkaar tegenspreken maar elkaar overtreffen in nakende rampen en doembeelden. Terwijl ik mijn oenologisch mondgevoel toepas op het begrip ‘coronaprofilering’, blijf ik me erover verbazen hoe trefzeker de woordvoerders van nationale, provinciale, lokale veiligheidsraden zich tonen over hun beslissingen. Ze staan boven zichzelf. Hun wetenschap kent, net als de natuur en als infecties, weinig mededogen. Dit Weten [=waarheid] laat geen plaats voor, bijvoorbeeld, gerede twijfel of veerkracht. Dat laatste is jargon uit de menswetenschappen. Niet-wetenschap, dus. Frivoliteit van de geest. Aan kunst verwant.
We ondergaan. Met randschade. De [doods]angst en de overlevingsreflexen zitten er stevig in. Blij dat we [ik] nog in leven zijn [ben]. Op een golfbeweging van traan op dag één, lach op dag twee en foute verwachting op dag drie stevenen we af op een collectieve depressie of lokale volksopstanden. In of na het najaar. In juli en augustus lijkt het tallozen gestolen te kunnen worden. Ze zullen en zullen vakantie beleven. Er in alle opzichten eventjes tussenuit. Het na- en vooruitdenken op nul.
Het evenwicht tussen belonen en straffen is een uiterst complexe en delicate opvoedingsvaardigheid. In stijgende lijn krijgen we verbod, verstrenging en onze slechte rapporten gecommuniceerd. Goed voor ons welbevinden is het niet. Het is ook niet correct. Hebben we ons dan niet tot het [relatieve] uiterste ingespannen?
Vorige week barstte een uitermate stabiele vriend zonder aanleiding in tranen uit. ‘Ik raak uitgeput’ zei hij ‘ van het niet meer weten wat mag en niet mag, van alle tegenstrijdigheid aan informatie op zulke korte tijd.’
Niemand van ons kon [of mocht] troosten.
Zo worden we iedere dag meer elkaars vijand. We nemen elkaar waar als wandelende ziektekiemen. Men is [potentieel] besmet of besmetter. Tussenwegen zijn irrelevant. Het applaus en de solidariteit van maart-april liggen al ver achter ons. Vrijwel alle witte vlaggen liggen in de lappenmand of zijn letterlijk gestreken. De bevestiging dat we snel vergeten.
Hoe moet het intermenselijk nu verder? In meerdere opzichten leren we bij aan vermijdingsgedrag. Het aantal maal dat ik mensen in een bocht om me heen zie lopen is niet meer te tellen. Niezen durf ik niet. De sociale controle en zelfcontrole krijgen een behoorlijk negatieve grip.
Teveel iemand die blijft inzetten op het gezonde verstand, ben ik nog steeds geen fanatieke roeper om de meest onverbiddelijke mondmaskerplichten, zeker niet als men die – als nu – zo lokaal, arbitrair, gratuit, divers, inconsequent, subjectief, slecht onderbouwd oplegt. Waarom straat A wel en straat B niet, waarom gemeente C wel en gemeente D niet, mist grond, lijken me verdacht vaak door politici of ambtenaren – waartussen weinig virologen van geboorte of opleiding – met de vinger boven een stadskaart aangewezen. Churchill, Stalin en Roosevelt legden op die objectieve manier ook na-oorlogse landgrenzen vast en vooral hun vereeuwigende foto’s. Meermaals zie ik subjectief als objectief verkocht worden, macht als bekommernis.
Mijn persoonlijke veiligheidsraad verplicht de experten en betrokken politici om met ingang van vrijdagavond 31.07 – 22.00u bij iedere persconferentie en interview een mondmasker te dragen en enkel nog boekdelen met hun ogen te spreken. De afstand tussen interviewer en geïnterviewde dient exact 2,33m te zijn. Microfoons worden op een kleine kraan met zwaaiarm bevestigd en na elke toelichting grondig ontsmet. Zeker bij het ventileren van louter eigen meningen. Het zijn superverspreiders [één van die vindsels – dan toch genoteerd]. Foto’s of afbeeldingen van het gelaat van betrokkenen zonder mondmasker zullen zonder uitzondering leiden tot onmiddellijk publicatieverbod. Dit voor alle nieuwsmedia. Bij overtreding volgt inning ter plaatse van de helft van de wedde. Wat in het rechtse Oostenrijk kan, kan hier zeker.
Het mondmasker egaliseert, anonimiseert. We tonen ons ware gelaat niet meer.
Momenteel zijn onze ogen wat ons nog aan ‘gelaat’ rest. Ondertussen kijken we elkaar ook zelden nog aan, tenzij negatief dwingend [‘Jij moet aan de overkant van de straat zijn, mijnheer’ – ‘Dit is een bushalte, mijnheer, wij dragen daar een mondmasker.’]. ‘Wij’ staat dan voor de goede gelovigen.
Wat mis ik het: een prettige gelaatsexpressie, mensen zien glimlachen, onze geliefden kunnen aanraken. De mimiek voegt noodzakelijke informatie toe aan het feitelijke, op zich vaak brutale of kille ‘woord’. Zo tonen we mededogen, ironie, twijfel, verdriet. Onze ogen zijn heus niet de enige spiegel van onze ziel en van de schoonheid ervan. Als men onze lichtjes in onze pupillen loskoppelt van ons rijk potentieel aan lichaamstaal, aan expressie, worden we hologig.
Onze handen behoren tot de grootste schuldigen, zijn gereduceerd tot kwalijke overbrengers. Vriendschap trachten te betuigen bij een overlijden staat synoniem voor het in gevaar brengen van een andere geliefde. Mijn sociale onhandigheid wordt eindelijk een letterlijke troef.
Peter Piot die – als zeventiger volledig zen – ons zonder verpinken uitlegt dat we het mogen vergeten elkaar in het nieuwe normaal nog ooit een hand te zullen geven. Voor gesloten tactiele wezens als ik is zo’n verdict niet minder dan een vuistslag.
Welke omgangsvorm hebben de experten, naast ‘in de fout gaan’, in gedachten? Welk mensbeeld? Welke genegenheid?
Zouden ze het aandurven de ellebogengroet te institutionaliseren? Ze zouden er de revolutionairen in ‘The Live of Brian’ mee naar de kroon steken. Dergelijke vorm van contact kan toch niemand ernstig nemen? Het is de verbanning van de wereldbevolking naar Absurdistan.
Zullen ze er straks op aandringen strelen en gestreeld worden [die handen – die handen], intimiteit, lichamelijk genieten, zoenen, tederheid, kinderlijk handjeklap bij wet te verbieden?
Handenvrij strelen. Ik heb het geprobeerd. Het lukt niet, ook niet als ik ze grondig boven en onder gewassen heb.
Waar bevindt zich het zoekende, voelende, verbindende, sociale wezen Mens in hun instructies? Dat wezen loopt zo al een beetje verloren in het universum en dreigt nu helemaal iedere vorm van hartelijk noorden kwijt te raken.Op welke open manier [me zoveel liever dan de verdoken versie] mogen onze jonge alverliefden elkaar nog zoeken en vinden? Wordt tongzoenen opnieuw een gevaar, een schande, iets voor de donkere achterkamer?
Dit alles, beste politiek verantwoordelijken, is een heel andere motor dan de draaiende homo economicus.
Onze dagelijkse samenleving van de lage landen heeft geen warmte op overschot. Wat een tegenwicht biedt ons onze Warmste Week, zeg. Op een vaak ontroerende manier exploreren we de immens bindende en steunende kracht van onze generositeit. Tegen alle droogstokken in, die hiermee uit de hoogte gretig hardop ‘goedkoop sentiment’ en ‘volksvertier’ associëren, zal ik deze levensvreugde niet zonder slag of stoot inleveren voor een gesteriliseerd, door angst geregeerd, [zelf]beveiligend bestaan.
De voorgeschreven gedragscodes voor voetballers die in de laatste vijf minuten een winnend doelpunt scoren, benieuwen me.
‘Het elkaar bespringen en op een hoopje liggen mogen die sporters voortaan wel vergeten.’ Door met hun vreugde geen blijf te weten gingen de spelers van bekerwinnaar Antwerp uit de besmette stad Antwerpen onlangs exemplarisch zwaar in de fout. Rode kaart of code?
Wat rest ons straks nog? Schaken met een grijpstok?
In de huidige communicatie lijkt het er op dat precies onze solidariteit – amper twee maanden geleden nog onze gevestigde hoop – de ballast vormt. Een mindere nood die het herstel in de weg staat. Terwijl ikzelf onze zeldzame innigheid als een vitale kracht beschouw. Zou ik alleen staan in mijn grote bezorgdheid om de groeiende miskenning in de communicatie van deze kracht?
Wie, als ik, enige jaren op de teller heeft, herinnert zich als gisteren welke ravage Aids bij onze homosexuele medeburgers [men had het uiterst respectvol over de homogemeenschap, een soort kolonie] aangericht heeft. Ieder sexueel contact vormde een bedreiging. Het leidde ertoe dat een aantal prachtmensen hun lot en dat van anderen op de meest extraverte wijze, vanuit een vitalistische doodsdrift, gingen tarten. Destructie en zelfdestructie.
Het zijn niet enkel ‘hygiëne’, ‘wetenschap’, ‘aangepaste medicatie’ en ‘angst’ die Aids teruggedrongen hebben. Minstens even belangrijk was het aanhouden van vriendschap, van het ontwikkelen van een respectvolle, broze, open omgangscultuur. Intrinsieke positieve krachten.
Als we vandaag een Aids-dreiging meemaken op zoveel grotere schaal, ontbreekt voor mij de hoopgevende levensles die [o.m.] Aids ons heeft bijgebracht.
Voor de slechte en kwaadwillige lezers heb ik me met mijn woordenbraaksel [één van hun mogelijke definities] heel zeker gedoodverfd als een tegenstander van mondmaskers, maatregelen, wetenschap en wetenschappers, politieke kaste, vierverdieners, jaarlijkse vakantie en dertiende maand. Als een negationist van het belang van volksgezondheid.
De lezer met meer zin voor nuance en zelfrelativering zal in de auteur van dit pleidooi een hevige supporter vinden van alle noodzakelijke maatregelen en dus onder meer van mondmaskers waar die zich opdringen. Onder bindende voorwaarde dat voor de opgelegde maatregelen gefundeerde wetenschappelijke evidentie bestaat. Dat op ruimere schaal dan Monaco en ons België en ver weg van ieder politiek [tot persoonlijk] opbod.
In een voetnoot blijf ik er als humanist op hopen dat er in onze levens meer mag zijn dan gezondheid als vertaald naar lijfbehoud, vraag ik dat alle experts en beleidswerkers iedere dag in hun spiegel kijken en zich afvragen wat zin en betekenis geeft aan hun bestaan en op welke manier ze deze waarden in hun instructies een plaats kunnen geven.
Een oproep om onze in bestaande wetten gegoten rechten op ontroering, omhelzen, liefhebben, uiten van vreugde, zoenen, geluk te vrijwaren en daartoe in de gegeven omstandigheden mee de mogelijkheden en voorwaarden te blijven ontwerpen.
Ons welzijn en onze gezondheid hangen er van af.
Willi Huyghe
_____________________________________________________________________________
JULI 2020 : ALLE GOUVERNEURS NOG AAN TOE
Beste heer Leerman,
Beste Wim,
Hoewel jij mij nog minder van haar of pluim kent dan ik jou, ben ik vanuit de massa al geruime tijd bezorgd over jouw welbevinden.
Het zal je maar overkomen. Als piepjonge snaak als eerste van de klas eindigen na een objectief assessment voor het glimmende gouverneurschap in Oost-Vlaanderen, vervolgens twee jaar brutaal in wacht gezet worden voor de functie, zelfs nadat de tweede in de rangorde zich als kandidaat heeft teruggetrokken. Vorige week vrijdag, dan, [via het nieuws?] mocht je verlossend vernemen dat de Vlaamse Regering mevrouw De Cauter aangesteld heeft. Dat het zo zou verlopen had ons denkbeeldig kleinkind van vijf ons al tot vervelens toe lopen bezeuren.
Opnieuw – als een paar andere dossiers – snel geregeld op een sprongetje van de vakantie voor parlement en excellenties. ‘In september is iedereen dat vergeten, zeker als de cijfers aan besmetting alarmerend blijven’ hoor ik de verzamelde beleidskern al of niet hardop denken. ‘Bovendien heeft Carina tegen dan al lang opnieuw bewezen uit welk stevig blauw hout ze gesneden is.
‘Verdienste’ mag dan een relatief begrip zijn en vaak verward met macht, het parlementaire curriculum van Carina is best eerbaar. In tijden waarin het gouverneurschap nog een mooi verguld maar rein politiek presentje betekende aan net niet pensioengerechtigde kwaliteitsvolle politici zou ze een uitgelezen kandidaat geweest zijn. Een vrouw, bovendien. Geheel los van de verdacht riante wedde en dito pensioen zou ze met dit aspect in surplus mijn viriele zegen genoten hebben. Met mevrouw Berx in Antwerpen had CD&V eerder ingezet op een jonger profiel. In essentie was ook die keuze weinig meer dan politics as usual. Wie weet iets met de binnen partijen zo duurbevochten lijstvorming. Omdat ik nog wil slapen heb ik moeten afleren erover na te denken.
In 2013 vertoonde het anders politiek zo stabiele Oost-Vlaanderen een rimpeling op de waterplas. Na het overlijden van mijnheer Denys [waarover geen kwaad woord] waagde NV-A het om plots ‘haar’ gouverneurspost op te eisen. Op grond van politiek overwicht [het zogeheten mandaat van de kiezer]. Was dat even schrikken voor de blauwe burcht in deze regio. Gevestigde partijen vertonen na verloop de hybris zich gebieden toe te eigenen, als een zekerheid te beschouwen. Om VLD ideologisch en qua burgermanifest op eigen terrein te kloppen, wierp NV-A zich toen op als queen bee van de schone handen. Mijnheer Briers – vandaag, kijk eens aan, een gedreven schaduwridder voor CD&V – werd op grond van zijn immense politieke bagage als wit ravenjong voor vijf jaar uit zijn festivalnest geplukt.
Om VLD te beletten zonder enig tegenwicht aan NV-A-gouverneurs hun zetel na vijf jaar onderbreking terug te bezetten, heeft een kerngroep gewiekste geesten in de cenakels in 2018 het assessment uit hun hoed getoverd. We kregen zowaar een open advertentie die geloofwaardigheid moest oproepen. Dat de beste moge zegevieren. De overgrote meerderheid van externen die alle kwaliteiten in huis hadden om de taak tot eenieders grote tevredenheid op te nemen heeft wijselijk van inschrijving afgezien en/of eens hard gelachen. Ethisch gestuwd door NV-A zou het Oost-Vlaanderen van onder meer Daniel, Guy en Karel zich tot lichtend voorbeeld van depolitisering tronen? Laten we wel wezen.
Bij de hoogste benoemingen zou ooit al eens de indruk van veredeld kunstschaatsen kunnen gewekt zijn. Na alle proeven volgt veelal een besluitvormend gesprek met een politiek samengestelde jury. Dat men in die ultieme fase externe kandidaten Q zou durven weren en men voor trouwe kabinetsmedewerkers Y een lucratieve boon zou hebben, kan enkel een lage insinuatie zijn.
Het geheel geschoonde Oost-Vlaanderen vormde het beste bewijs van het tegendeel.
Naar alle verwachting presteerde mevrouw De Cauter uitstekend. Maar jij, mijnheer Leerman, bleek – wel pas na gelekte informatie over de proef – hoger gescoord te hebben. Op die manier doorkruiste je wel bijzonder drastisch het vingers in de neus sentiment bij blauw. En dus kwam jij op een andere wachtlijst terecht dan die bij Welzijn.
Je blijft, zo lees ik, je vertrouwen stellen in de Raad van State. Wat denk je zelf? Eerlijk? Publiekelijk onder ons gezegd?
Zo’n dertig jaar ouder dan jij, kan ik je over de politieke zeden niet buitengewoon geruststellen. De tijden zijn niet echt zo veranderd als een van de talloze vergeten nobelprijswinnaars ons destijds voorzong.
De zelfverklaarde zuiversten onder ons, deze maal aan franstalige kant, hadden er een beschamende vertoning voor over om vlot een niet-jurist in het Grondwettelijk Hof – ‘basiskennis van het luik ‘wet’ vereist’ – binnen te loodsen. Na gegrom bij de voltallige oppositie en zelfs gerede twijfel bij de meerderheid, maakte Ecolo het – met parlementair akkoord – nog bonter. Opnieuw een niet-jurist. Én man én wit. Niet één vrouw, dus, aan de franstalige kant van dit Hof.
Zullen we samen, mijnheer Leerman, even traceren hoe torenhoog de Raad van State boven de politieke netwerken verheven is en zullen we op basis daarvan jouw kansen nog ooit benoemd te raken heroverwegen?
Volgens een paar van mijn criteria moet je het vestimentair tegen Carina afleggen. Jouw dassen zijn me, als die van Donald, te lang. Ze passen ook niet helemaal bij jouw leeftijd. Een leeftijd waaraan men lichtzinnig mateloze ambitie zou kunnen koppelen. Als ik mijn donkerste bril opzet, onthou ik dat psychopaten meermaals uitstekend scoren in assessments en dit vooral veel zegt over die assessments zelf.
Vanop mijn afstand midden de massa lijkt Carina me best aangenaam. Kuitenbijter maar goedlachs in de omgang. Ook al wat getaand door het politieke cynisme van anderen. Toch strijdvaardig gebleven. Ervaring voor een gouverneur is een troef. Die moet kunnen onderhandelen, compomissen sluiten.
Hoe zit dat bij jou? Wat weten jouw medewerkers thuis over jou te vertellen, denk je? Aangename medemens, helemaal uit gelijkwaardigheid opgetrokken? Of toch een haantje? Ondertussen ben je ook, met dank aan de administratieve vereenvoudigingen van onze overheid, niet langer ‘stadssecretaris’ [ambtelijk ten dienste] maar ‘algemeen directeur’. Het oogt meteen beter op de visitekaart. Niet slecht als prille veertiger.
Wie weet hebben trollen jou ondertussen al benaderd met een zoenoffer dat je niet kan weigeren. Een plaats op een lijst? Straks parlementair? En dan gouverneur, op meer gepaste leeftijd? Een afscheidscadeau als alle stormpjes in het landelijke glas water geluwd zijn en de politiek onveranderd blijft wat die tot vandaag is.
Zo’n afscheidscadeau, het zal Walter Zinzen en mij – lastig volk – niet gegund zijn. Walter is nog steeds geen ridder in de Leopoldsorde.
Daarover gaat het hier uiteraard helemaal niet. Mijn smaaktest, mijn persoonlijke tafelplaisanterieën en vulgaire subjectieve interpretaties doen er niet toe [al blijf ik dus wel degelijk de gedachte genegen dat je in de eerste plaats een aimabele medemens bent]. Vat het vooral niet persoonlijk op.
Mijn bezorgdheid overstijgt de ellende die de buffelstampedes jou aandoen.
Keer op keer erger ik me regenboogkleurig als het politieke bedrijf ieder principe zonder verantwoording vergeet. Vooral als men dit principe even voordien uitgesproken heeft in een maatschappelijk exemplarische rol als verkozen parlementair of als minister. Als dociele burgerstemmers houden we toch graag enige indicaties overeind dat de rechtsstaat recht doet geschieden of gewoon recht blijft staan.
Nu heeft het plooien voor Carina NV-A opportunistisch twee gouverneurs opgeleverd. Twee mannen. Minstens één daarvan als gouden uurwerk na een paar jaar parlementaire onzichtbaarheid. Mijnheer Rousseau ook lekker als neofiet in zijn hemd gezet, want twee – in de Oude Cultuur opnieuw twee ‘traditioneel rode’ – regio’s en posten afgenomen.
Daarmee laat de Nieuwe Vlaamse Alliantie door mij optekenen dat hun politieke cultuur in niets verschilt van onze voor en na-oorlogse beleidsomgeving. Geen Nieuw Vlaanderen. Misschien enkel nog Vlaanderen. Welk Vlaanderen dan precies?
Als medeplichtige excellentie van zogeheten andere gezindheden ontsnapt men bij zulke doorzichtige arrangementen inderdaad best via het raam.
Op de Wikipedia-pagina van Carina staat momenteel al ‘vermeende’ uitslag van de selectieproeven. Een pittig detail, dat volgend jaar echt passé is en kan gegomd worden.
Op haar eigen website toont Carina zich haast angstwekkend goed omringd. De Europese blauwe waakgoden blijven – hier toch – opvallend uit beeld, wel twee eerste burgers van het land, een paar ministers en burgemeesters. Ervaring op overschot. Niet gewend niet te bereiken wat hen voor ogen staat. Deze randkwestie ‘gouverneur’ vereiste gewoon hun geduld en een in hun ogen gezonde handelsovereenkomst met NV-A.
Dat jij daar niet tegenop kon en kan, mijnheer Leerman, hebben ze je vrijdag duidelijk gemaakt. Jouw stamboom is niet veel meer dan een ent met pijnscheuten. Kijk eens hoe vriendschappelijk het er op haar website tussen Carina en jouw leeftijdsgenoten aan toegaat. Mathias, Jean-Jacques, Alexander. Zonen en kleinzonen van. Stuk voor stuk als eersten uit het politieke assessment gekomen. Bijgevolg voor hun dertigste hoog op de lijst en van een broodwinning verzekerd in overeenstemming met hun talent en inzet. Een werd door vader genie genoemd nog vóór de geboorte.
Je hebt je naam mee, mijnheer Leerman, om waardevolle lessen aan burgerzin uit deze politieke anekdote te incorporeren.
Vriendelijke groet,
Willi Huyghe
______________________________________________________________________________
17 JULI 2020: VERLOREN VLAAMS AAN FNG
Hoewel mijn geliefde en ik op basis van gezegende leeftijd geacht worden beter te weten, blijken we ieder op eigen wijze niet helemaal van deze materiële wereld. Laat ik het in deze bij mijn geliefde houden. Als mens van wetenschap en microcosmos ontgaat haar bijvoorbeeld de grotere plaat ‘politiek’. Vorige week vrijdagavond wist ze me voor dit laatste segment aangenaam pijnlijk te verrassen. Midden lectuur van een – niet opvallend zichtbaar – krantenartikel over de participatie van overheidsfonds PMV [ParticipatieMaatschappij Vlaanderen Naamloze Vennootschap, dus] in de FNG-ellende vroeg ze zich hardop af hoe het mogelijk is dat voor de zoveelste keer ons belastinggeld in dergelijk project van glinsterend papier, lijm, gemaskerde aandelen en grote jongens/meisjes onder elkaar is kunnen opgaan. ‘In niets anders dan een privé commercieel textielbedrijf.’ Eens te meer met zoveel al te argeloze gezinnen als slachtoffer.
Zelf had ik het ontluisterende artikel [DS – vrijdag 10.07 – p. 11] in de vroege ochtend amper kunnen uitlezen.
Dit is dan het ethisch en deskundig zoveel zuiverder bestuurde, transparante Vlaanderen, dat door degelijk publiek schone handenmanagement nooit een beschamend gat als dat van de federale financiën zou toelaten.
Veel lastiger dan bij de kleinst mogelijke vennootschap met een kruispuntbanknummer is het traceren naar het Who’s Who van PMV als gemeenschapsgefinancierde NV. Men komt op de Graanmarkt terecht en bij een trits vennootschappen, profit en ook social profit. Een burger zou ter plaatse moeten afstappen om na te gaan of die Graanmarkt een simpel bedrijvencentrum is of een huis van ons-kent-onsers. Vrij veel bekende namen in die woonst met meerdere kamers, bestuurders, aandeelhouders. Een paar Belgische kampioenen in bezoldigde mandaten. Onnoemelijk veel geld passeert daar, waaronder een behoorlijke portefeuille publieke middelen.
Mevrouw Gennez en mijnheer Van de Reyde hebben zich parlementair opgewonden. Als FNG straks – haast voorspelbaar – zinkt als gevolg van manifest mismanagement, zinkt onze ruime Vlaamse overheidsinbreng mee. Het zogenaamde ‘hartige woordje’ hierover zou binnenskamers gesproken worden. Met andere woorden: PMV zou haar eigen audit uitvoeren. Mevrouw Gennez vond dat ‘geen geweldig idee.’
Het is zoveel minder dan ‘geen geweldig idee’, mevrouw Gennez. Het is de slechtst mogelijke constructie om het vertrouwen van de mede-verantwoordelijke burger te herwinnen.
Laten we samen even opnieuw de Graanmarkt binnenstappen. Via de grote poort van de website. Kwaliteitsfoto’s van beheerders en – voornamelijk mannelijke – bestuurders die een kwartpagina beslaan. Ronkende CV’s, synoniem voor marktconforme lonen. Uitstraling: hier kan niets misgaan. Ons gemeenschapsgeld is in de beste handen en geesten. Die hanteren de strengste criteria. Vooral als het om risicokapitaal gaat, innovatie, empowerment van de Vlaamse economie. Zo onder meer zal de PMV aan FNG geen cent toeschuiven als die geen ‘stevig onderbouwd businessplan kan voorleggen dat de capaciteit aantoont om huidige en toekomstige schulden terug te betalen.’
Wat blijkt? Het verzamelde groottalent aan [gemandateeerd?] beheer en bestuur van PMV zou wel eens inschattingsfouten kunnen gemaakt hebben, toch roekeloos geld over de toonbank geschoven kunnen hebben. In iedere KMO is het bij gelijkaardige ontwikkelingen spitsroeden lopen voor de betrokken verantwoordelijken, volgt een externe audit, kan ontslag volgen, eist men verontschuldiging. A fortiori wanneer sprake is van wanbeheer.
Bij PMV zou men de zaak graag snel intern afhandelen. Het zou de perfecte illustratie vormen van de duale samenleving en van de cynische vervreemding tussen zogeheten beleidswerkers en de bevolking. De faling van FNG zal medewerkers opnieuw bijzonder direct treffen. ‘Noodzakelijke afvloeiing’ staat bij economen voor een cijfer. Het zou me verbazen als de bestuurders bij PMV financieel enig nadeel zouden ondervinden van diezelfde afvloeiingen bij FNG. Misschien komen er zelfs wat extra-zitpenningen voor extra-vergaderingen of mag een consultancybureau van naam enig bijkomend rekenwerk verrichten. ‘Het mag iets zijn.’
In dit publiek-private kluwen aan machtig geld vormt de burger de grootst mogelijke naamloze niet-vennootschap. Zelfs als onkritische massa hebben we, volop gesteund door feitelijke ervaring, redenen om achterdochtig te blijven of te worden.
Anders dan bij een ruim deel van de bevolking heeft de generale kwaal van de voorbije maanden de parlementaire wedden, zitpenningen, aandeelhoudersbonussen en ambtelijke wedden niet aangetast. Het is ons niet ontgaan. De ongedekte cheque aan federale en Vlaamse C19-geschenken evenmin.
Mevrouw Gennez pleitte ervoor om PMV door [het ‘externe’] ‘Audit Vlaanderen’ te laten doorlichten en door hen de laatste steen te laten omkeren.
We hebben zo nog een paar eerdere laatste stenen richting verjaring en vrijstelling van vervolging te gaan en we hebben moeten leren telkens de vraag achter de vraag te stellen.
Het zou jullie, mevrouw Gennez en mijnheer Van de Reyde, tot eer strekken dat jullie zich in dit dossier als waarachtige verkozenen hebben vastgebeten. Jullie mogen hierop scoren. Dit is publieke belangstelling waard. Mijn flauwe oprisping dat jullie deel zouden kunnen uitmaken van een rein politiek georchestreerde voor- of achterhoede [‘het mogen eens anderen zijn dan de socialisten die bloeden’], zal jullie dan terecht mateloos ergeren.
Meer nog dan naar jullie, richt ik me tot alle onafhankelijke onderzoeksjournalisten. De zomer is de ideale periode om ver vertakte grootte-ordes als PMV te laten ondersneeuwen [ondersneeuwen, jawel]. Als de nieuwsredacties [kranten, tijdschriften] zouden menen hun informatie-opdracht hierover vervuld te hebben door het laten opgaan van een eendagsvlieger, zouden ze medeplichtig zijn. Wie onze broze democratie genegen blijft, zet deze zaak van algemeen belang tijdens de zomer naast het grondwaterpeil of de sage van de koningenkwestie. Connecties, namen, constructies, subsidies, besluitvorming, procedures. Feitelijk.
Wie onze broze democratie genegen blijft, drijft PMV dwars door de mist van de tweede golf richting Winter. Als die dit jaar – bij ’s lands jaarrekening, bijvoorbeeld – al niet eerder Komt.
WH
______________________________________________________________________________
15 MEI 2020 : PERVERSE EFFECTEN
In een doe-het-zelfzaak:
[Roepend] ‘Hé, mijnheer, wil je alstublieft jouw kar blijven vasthouden?’
Bij een tuincentrum [we zijn met z’n tweeën]:
‘Ik zeg jullie nu al: jullie zullen moeten kiezen. Ik laat maar één van jullie beiden binnen.’
In een doe-het-zelfzaak, waar ik enkel op zoek ben naar een drukknopje om te vervangen in een staande lamp. Omvang: 1cm x 1,5 cm:
‘Het spijt me, mijnheer, maar zonder kar zal ik je niet toelaten.’
Op wandel in onze buurt, vrijdag ll. [niet maandag 11 mei] – een passant:
‘Kan je niet lezen wat op het voetpad staat? Je mag hier niet stappen. Je moet naar de overkant.’
Een mondmasker in winkelcentrum is alsnog niet bij bijzondere volmacht verplicht. Wie het, met verdere inachtneming van alle afspraken, waagt er in de volgende weken zonder mondmasker binnen te stappen, maakt kans als leproos behandeld te worden.
Ondanks alle arbitrariteit en inconsequentie kunnen beleidswerkers en zaakvoerders blijven rekenen op het gezonde verstand van de burgers. De logica achter meerdere maatregelen wijst zichzelf uit. Een beperkt aantal winkelkarren laat toe de instroom aan klanten en de ‘desinfectering’ van de karren te beheersen.
De C19-maatregelen wekken bij sommigen evenwel hun meest dreigende vorm van sociale controle. Ze stijgen onder zichzelf uit. Ze doen dit graag en al doende leren ze. Ooit dienstvaardige medewerkers weten ze zich aangemoedigd in hun politionele assertiviteit, meten ze zichzelf [privé-]militaire bevoegdheid aan.
In een vrijgevochten, ongelikte stijl die niet in verhouding staat tot de beschaafde loyaliteit die de wachtenden blijven betonen.
Dit soort machtswillekeur kenden we tot nu vooral van loketten en burgeroorlogen.
Het fenomeen deint uit, krijgt en benut groeikansen.
______________________________________________________________________________
MAART 2020: 1+ [1+1] = 3,141592. EEN VIRALE SOM.
In onze dagelijkse lectuur beklemtoont men zowel de hypernoodzaak om thuis te blijven als het belang van beweging buitenshuis, laat men Jan Jambon oproepen om aan het werk te blijven, kondigt men aan dat de piek nog moet komen terwijl jonge ouders getuigen dat de combinatie thuiswerk en permanent thuis verblijvende kinderen hen uitput, beschrijft men het gezonde verstand van een Zweden zonder lockdown, krijgen we bevestigd dat slechts een kleine minderheid zich niet aan de regels houdt. Dag één storten de beurzen in, dag drie pieken ze. Europa heeft geld op overschot, Europa overleeft dit niet.
Deze ononderbroken tegenspraak kan men niemand kwalijk nemen. Wel is het een indicatie. Niemand die echt weet, die met zekerheid mag beweren. Ook niet wie zekerheid orakelt. We schikken en herschikken, we oriënteren en heroriënteren, we laveren tussen krachten.
Dat geldt evenzeer voor onze bestuurders. Veel eerbare maar evenzeer losstaande pogingen. Van federaal tot lokaal.
Ergens tussen gerechtvaardigde paniek en angstreductie. Eenduidig zijn de ordewoorden van onze overheid niet en kunnen ze niet zijn. Wat een onoverzichtelijke ellende ook. Ook zij moeten het doen zonder sluitend wetenschappelijk besluit en dus met een paar kapstokken. Ieder criterium roept nieuwe vragen, afbakeningen, subcriteria en sectorspecifieke noodmaatregelen of correcties op.
Niet echt de meest onbekommerde vogel in de kooi, blijft ondergetekende hoogst bezorgd over de landelijke budgettaire ramp en het aantal onverdiende falingen bij tal van hardwerkende [vooral jonge, startende] zelfstandigen die binnen zes maanden tot een jaar politiek verhuld zullen worden. Nu evenwel moeten we deze collectieve gezondheidscrisis samen door. Dan zien we wel weer.
Onze bestuurders kunnen op veel krediet rekenen. Op ongeziene wijze tonen de burgers momenteel hun solidariteit, kracht, constructieve ingesteldheid en zin voor [zelf]discipline.
Moeder woont nog steeds zelfstandig en internetloos. Vorige week verjaarde ze. 92.
Met respect voor de ordewoorden hebben we met z’n allen op afstand onze uiterste best gedaan om bij onze broze [overgroot]moeder een fractie op te roepen van wat anderhalve maand geleden nog simpel geluk heette. Wij, één van duizenden families in gelijkende situaties dezelfde dag. Vrolijk werden we er niet van, maar we doen ons deel. Bij evidentie.
Dit heersende klimaat van ondersteuning rijmt op geen enkele manier met het parallelle overtal aan boodschappen – eveneens overheidsgestuurd – dat strenge sanctie bij overtreding voorhoudt. Geen vriendelijke vermaning, niet samen zoeken naar een oplossing, niet beperkt tot moederlijk of vaderlijk gezag. Er staan meteen boete-getallen op. Niet de minste. Onvoorspelbaar fluctuerend tussen meerdere honderd- en duizendtallen. Dit creëert een klimaat waarin iedereen potentieel schuldig of verdacht is, tot zij of hij het onmogelijke tegendeel bewijst.
Echt problematisch wordt het wanneer de contouren voor dit strafbeleid niet anders dan vaag kunnen blijven en de toevallige gezagshandhaver ondertussen de maat van de sanctionering mag bepalen. De ‘noodzakelijke verplaatsing’ kan als typevoorbeeld gelden. Ergens moet wel een definitie te vinden zijn die billijk is [wie een echt wettelijke bepaling nastreeft, zal nog even geduld moeten oefenen]. Of een aantal criteria. Dan nog staat centraal hoe ‘lerend’ onze overheid met zulke – in wezen arbitraire – definities omgaat. Tenminste voor zover onze overheid in de penalisering geen noodzakelijke bron van inkomsten ziet. Misschien noodzakelijk maar ronduit kwalijk.
De jogger of fietser die zich vijf kilometer van haar of zijn woonst bevindt als semi-crimineel aanspreken, lijkt me echt wel het verkeerde signaal. Ze lijken me niet de eerste koeriers van de besmetting.
Het op zich geldige principe ‘iedereen gelijk voor de wet’ keert zich al eens selectief tegen de meest inschikkelijke burgers.
Ze laten zich het snelst intimideren en zullen de boete [kunnen] betalen die men hen oplegt. Maar is het werkelijk die groep makkelijke slachtoffers die hier ‘geresponsabiliseerd’ moet worden? Zeker in de gedachte dat het diezelfde jogger of fietser is die momenteel drager is van het aanmoedigende klimaat, die ’s avonds viraal blijft applaudisseren en grappige filmpjes instuurt.
Onze Gentse burgemeester moest persoonlijk tussenkomen om te vermijden dat de volkstuinen in Gentbrugge tot verboden terrein zouden afgebakend worden voor de zorgzame groentekwekers. ‘Vanaf morgen’ – ‘Overtreders zouden geverbaliseerd worden.’
Hoe doortrokken van willekeur ook, deze aanpak ligt helemaal in de lijn van ‘streng optreden tegen wie zich niet aan de verordeningen inzake de noodzakelijke verplaatsing houdt.’
De arbitraire macht aan deze zijde wekt weerstand en triviale oprispingen aan gene zijde. Staan inspecteurs boven de infectie, zijn zij er immuun voor? Hoe is het met de sociale distantie gesteld in een combi met twee tot vier? Wordt het stuur dagelijks gedesinfecteerd? Respecteren de agenten de voorgeschreven afstand als ze bestuurders aan het raampje van hun wagen berispen? In welke mate kunnen ze burgers besmetten tijdens een interventie?
En: horen deze oprispingen thuis in een niet zo geïnspireerde eindejaarsshow of vallen ze onder wetenschap en instructie?
In de ‘roep om duidelijkheid’ huist een kiem van repressie die de huidige, kwetsbare goodwill ondermijnt. De Dossinkazerne leert ons tot welke verschrikkelijke gevolgen dat slag volgzaamheid kan leiden [los of niet los van de vaststelling dat zelfs in een op collectieve pijn gebouwd huis van vrede verstandig geachte mensen geen bruggen meer kunnen bouwen]. Rechtlijnige uitvoering van bevelen door politiek plus politie plus ambtenaren, giftig gecombineerd met burgers die hun selectieve tot light collaborerende gezagstrouw willig onderstrepen .
Na Charlie, de aanslagen in Parijs, Nice, Zaventem werden politie en leger tot symbool verheven: behoeders van de veiligheid voor burgers. Een wat vals sentiment van veiligheid, maar iedere illusie helpt soms. Diezelfde politie – en met haar de overheid – mag zich, na de war on terror vooral niet laten verleiden tot een war on citizens. Door een rechtlijnig-culpabiliserende omgangsvorm worden ze direct verantwoordelijk voor een algemeen onveiligheidsgevoel. Voor illustratie volstaat het alle artikels, verklaringen en begeleidende foto’s – en de stoere, viriele stijl van dat alles – over de niet-essentiële verplaatsing naast elkaar te leggen. De directe inning en de avondklok liggen amper één ‘krachtige’ beveiligingsbeslissing van elkaar verwijderd.
De politie hoeft voor mij geenszins de grote vriend te zijn van de burgers. Vijand of bewaker zijn van al wie het goed meent, werkt averechts, dient het algemeen belang niet. Het onafgebroken bestrijden van zichtbare en vooral onzichtbare criminaliteit wel. Een klimaat van vertrouwen in de letterlijke goegemeente en gezond verstand ook.
We hebben elkaars steun te hard nodig om ons tegenover elkaar te laten plaatsen. We zijn eraan herinnerd dat iets als collectieve verantwoordelijkheid behoorlijk levendig is. Het komt erop aan die bijzondere kracht maximaal te ondersteunen, niet te ontmoedigen.
HW
______________________________________________________________________________
BELGIË BOVEN – 7 april 2020
Ooit gidste ik een prominente Australische delegatie door onze instellingen. Australië, een natie met zo’n 23.000.000 inwoners. Als terugkerende opmerking van mijn gasten heb ik ‘much government for such a small country’ onthouden.
Mijn pensioenleeftijd maakt dat ik de opeenvolgende staatshervormingen heb doorgemaakt. Het idee van een gefederaliseerde natie leek me bij aanvang zinvol.
Een meer transparante politiek op rationele gronden – en niet binnen achterkamers van een besloten machtskring – klonk verfrissend. Zelfbestuur, dichter bij de burgers, zou bijdragen tot meer efficiëntie. En ja, zelf het levende tegendeel van een vendelzwaaier, verdienden de te evidente overdrachten van Vlaanderen naar Wallonië een correctie. Dat die overdrachten boven onze brave Vlaamse hoofden doorgedrukt bleven, mocht stilaan een faire oplossing krijgen.
Zeven bevoegdheidsverschuivingen richting meer regionale autonomie verder, wordt zowaar een nieuw belgicisme in me wakker. Voor het hele identiteitsdiscours is intellectueel iets te zeggen, maar krijgt een enggeestige notie als het zich vertaalt in vlaggen en vlaggetjes, burgemeesterjerps, leeuwen en hanen. Wat zou in 2019 zoal de Brusselse identiteit kunnen zijn?
Nu vormt noch die identiteit noch de overdrachten de kern van mijn grote toenemende ongerustheid. De aartsvaders van de regionalistische constructie – generatiegenoten van me, zeg maar – schamen zich postuum voor de creatuur die hun ‘noodzakelijk’ kind van destijds als puber geworden is. Tenoren als Martens, Cools, Dehaene, Van Miert, Schiltz behoorden tot de lichting machtspolitici, die zich nog stevig geruggensteund wisten door ‘hun’ financieel-sociaal-syndicaal-cultureel confirmerende organisaties. Bazen en baasjes onder elkaar. Anderzijds richtten ze hun beslissingen bij evidentie op een midden waar alles samenvloeide, op een erkende centrale autoriteit, een hoger belang. Hun Zwitsers meerstatenmodel paste voor hen perfect op de lange traditie van consensus waarvoor België wel vaker geprezen werd. Ruziën om te blijven overeen komen.
De deelstaten van hun levendige fantasie bestuurden complementair, droegen bij tot het geheel. Dat de ideologie van consensus in de volgende decennia quasi volledig ondergraven zou worden, met een voorlopig dieptepunt vandaag, is nooit bij hen opgekomen.
De anti-politiek wordt op haast populistische wijze in gesitueerde extreme kampen geparkeerd, terwijl die alomtegenwoordig is, in alle richtingen. Het voor- en naoorlogse vijandmodel is in meerdere voorbije verkiezingen, regeringsvormingen én regeringen helemaal terug. NVA en VB hebben van hun regionaal-republikeinse aspiraties een kerngedachte gemaakt.
De ooit exemplarisch unionistische [zeg maar universeel verbindende] PS doet daar ondertussen niet voor onder. Die is tot een reine Waals-Brusselse partij gedevalueerd, een anti-NVA-partij. Weg – ook in kiezers – van het staatsmanschap dat het ooit pretendeerde.
Men zou verwachten dat het begrotingsoverschot in Nederland een schokgolf doorheen de vijf parlementen van ons landje gejaagd zou hebben. Niets wake up call. Als de brand van de dag geen roet in het eten gooit, kabbelen de samenkomsten er routineus verder. Na hun verkiezing zijn alle parlementairen – met zichzelf als vakbond – immers eensgezind opnieuw van remuneratie en bijzonder solide sociale voordelen verzekerd. Een glad bedrijf als een ander met veel hoge woorden, te weinig goede voorbeelden en een geheel volksvreemde logica [ook voor de €11.000.000 van de notoire sociale (zgn. ex-) socialist Moreau, die véél wéét, zal men een uitleg vinden]. Naar een visionaire beleidsdaad tijdens de voorbije en huidige legislaturen blijft het intens zoeken.
Of het zou het verlichte, op praktijk gesteunde, M-decreet moeten zijn.
Het zelfbeveiligende kabbelen over pot en pint draagt er in niet geringe mate toe bij dat onze vertegenwoordigers in onze onderscheiden naties het iedere dag erger maken.
Zich van alle kwaad bewust laken onze deelregeringen de verlieslatende federale overheid terwijl ze met de glimlach hun eigen financiële tekorten minimaliseren.
Met de inkomsten van de al te rechtlijnig en haastig ontmantelde provincies [wel zonder de extra-volksvreemde ‘politieke’ provincieraad af te schaffen] heeft de regering Bourgeois zich financieel net kunnen redden. Even later kijken ook wij, Vlamingen van de sterkste economie in dit land, aan tegen een hoogst eigen negatieve begroting, die we enkel en alleen aan onszelf te danken hebben en die we eindelijk niet meer kunnen afwentelen op het wanbeheer bij andere naties.
‘U weet toch, mijnheer Martens, dat de regionale regeringen onze staatsschuld doen toenemen?’
Door vijf assymmetrische deelregeringen te legitimeren zijn de onderhandelaars ‘namens hun bevolking’ verantwoordelijk voor een nationale ramp. ‘We zweren trouw aan een grondwet die we niet erkennen.’ Let wel: het gaat om assymetrische regeringen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen en die willen scoren voor hun ingebeelde achterban. Ingebeeld want intern ook nog eens hopeloos versplinterd. Het gaat om assymetrische regeringen die het niet erg vinden dat er maar geen federale regering komt. Die in hun hybris het benul kwijt zijn van de opdracht een deel-regering te zijn. Een deelregering waarvan verwacht mag worden dat ze een constructieve bijdrage levert tot het geheel, de organisatie van de natie.
‘Het mag niet gezegd worden, mijnheer Martens, maar regionale regeringen die elkaar openlijk bevechten en die de burger in toenemende schulden – zeg maar onvermijdelijke belastingen – steken, zijn niet eens het ergste. De politieke elite is zo ver heen dat de burgers vandaag gegijzeld kunnen worden door personen. Personen, die elkaar lusten of niet lusten. Die ‘geplebisciteerd’ al enige tijd hun publieke vooropstellingen ingeruild hebben voor het spel van macht en tegenmacht. Despotisme en willekeur zijn dan toch niet meer veraf, mijnheer Martens?’
Dat Jan Jambon bij wijze van persoonlijk amusement cultuur op stelten zet en daarna spoorslags mee richting China of Catalonië vertrekt, is illustratief. ‘Vlaanderen en de wereld, toch?’- ‘Een eigen buitenlands beleid’ – ‘Staatsbelang’ – ‘Het grote werk’. ‘De grootste delegatie ooit voor China’. Wat een perfecte illustratie is van onze uiteengevallen natie van toenemende te bewaken evenwichten en van de volksvreemdheid van de politici [en een kruim van bedrijfsleiders], laat men triomfantelijk klinken. Vijfhonderd wantrouwige waakhonden die grommen wanneer een ander scheef blaft. Wat een meute aan ‘too much government’.
Een klein landje, inderdaad, dat zich – nog los van de verzwegen kostprijs voor de belastingplichtige van zo’n massa volk aan plezierreis – op het wereldtoneel klein toont. Klein ook door niet in een eensgezinde groep het vliegtuig terug te nemen als de leiders van hun urgente reisbestemming onder hun ogen een uit nood bezette universiteit gewapenderhand innemen [het zal fake news zijn]. Onze afhankelijkheidseconomie gaat voor. Eenzelfde boodschap aan de studenten in Hong Kong als aan de naiëve klimaatactivisten als aan de Vlaamse cultuursector.
Straks gaat ons land, in het kader van alle denkbare en niet-denkbare congruenties, met vijf ministers van buitenlandse zaken op staatsbezoek. Met excellenties die ten aanzien van hun gastvrouwen/-heren tegen elkaar opblazen om duidelijk te maken wie nu wel – in de feiten of in eigen glorie – de echte eerste eerste eerste minister van dit landje is.
De foto’s in DS van 19.11 – in al hun schoonheid – spreken tot de verbeelding. Eén vice-president voor een natie van 1.380.000.000 inwoners schudt handen van onze vier minister-presidenten. Haantjesgedrag waarbij de slimme decision makers van buitenlandse regeringen en van multinationale ondernemingen – bij herhaling nadrukkelijk levensbelangrijk genoemd voor de regionale tewerkstelling – gratis een concurrentiële uitverkoop cadeau krijgen [‘Vlaanderen doet meer toegevingen dan Wallonië’]. Het zal onze landelijke en regionale economieën nogal doen boomen. Veeleer maken we ons hopeloos belachelijk.
Een doembeeld is het, een krachteloze federale overheid die zich verliest in het voortdurend moeten verzoenen van eigenwijs regionaal getouwtrek, die voortdurend achter de grillen en willen van de regionale heersers aanloopt, die moet trachten onverzoenlijke individuen te doen huwen die hun ontrouw aan elkaar en aan het altaar zelf in de sterren schrijven. ‘Wij gaan de federale put niet vullen’ klinkt het arrogant.
Het is een wij-gevoel dat onderhand nergens meer op slaat. ‘Druk druk om onze eigen regionale put aan onze bevolking uit te leggen.’
Terwijl eensgezinde politieke besluitvorming op het centrale niveau vitaal is om ons uit de negatieve budgettaire en organisatorische spiraal te redden.
Als ik me een Waals en een Vlaams ‘krachtig’ klimaat- of migratiebeleid tracht voor te stellen, neig ik naar cynisme. Waarom niet op neo-provinciaal niveau? Waarom het de afzonderlijke partijen niet zelf laten oplossen? Met een verdeelsleutel. De één een compromisloze linkse aanpak, de ander een compromisloze rechtse aanpak. We kunnen ook opnieuw omwalde ‘sterke steden’ met cijnsrecht aan de poorten invoeren. Wat we als stadstaat doen, doen we beter.
Als de huidige tendens aangehouden blijft wordt de federale overheid de senaat van België. Een liggende, lam geslagen senaat. Wat ik vandaag mis, is ‘bestuur’, is ‘regeren’, is daadwerkelijk staatsvrouw-manschap, aangehouden bewustzijn van de ernst van de situatie, gewoon ernst. Verantwoordelijke figuren met autoriteit en integriteit, die het gekrakeel en de eigen carrière [binnen alle parlementaire bedrijven die België en Europa rijk zijn] overstijgen.
Wil me de brutale veralgemeningen, herhalingen, interpretaties en clichés in deze stelling vergeven. Over betere taal beschik ik niet.
Wat die betere taal betreft was ik ingenomen met de positieve oproep van onze Gentse burgemeester. Dezelfde burgemeester steunde Geert Versnick wel voluit toen die schaamteloos ere-schepen wilde worden. Met gedoogsteun van medebestuurder Groen en een amper symbolische proteststem van de oppositie, inclusief PVDA. Kon Bart Somers [ooit VU, weten we nog] niet gewoon zijn werk in Mechelen afmaken of heeft hij zijn rekening gemaakt en zijn parlementair pensioen berekend?
De verdienstelijke politieke snaak Charles Michel minister van Staat? Elio mag zichzelf blijven overleven en de in tranen uitgetreden Laurette is helemaal terug. In welke mensen geloof jij nog, mijnheer Leterme?
Een tikje jammer dat mijn uitdrukkelijke oproep als burger van dit land – en van de verschillende landerijen daarbinnen – tot heuse democratische besluitvorming met erkenning van de constitutie, veel kans maakt smalend weggezet te worden als anti-politiek, frustratie, naijver of verzuring. Waarom ook niet ‘eenzaamheid’? ‘Simplisme’ zou ook kunnen maar kan ik deels weerleggen. Ooit erfde ik een welzijnsvoorziening met een – door mezelf lang vooraf voorspelde – RSZ-schuld van €1.500.000. Opgebouwd onder veel jaren van inspectie en toeziende overheid. Tien jaar later was onze voorziening schuldenvrij en hadden we voor €1.500.000 noodzakelijke infrastructuurwerken uitgevoerd. Noem het een erezaak. Noem het ordentelijk bestuur.
Tien jaar aangehouden lange termijndenken. Slechts heel weinigen [de harde kern die beter wist] gaven me bij aanvang een schijn van kans op slagen. Populair heb ik me er niet mee gemaakt. Het is me niet in dank afgenomen. Te stroef-principieel om een allemansvriend te zijn. Het was me immers enkel om het overleven van de voorziening te doen. Om een sociaal doel, geloofwaardigheid en tewerkstelling.
Deze anekdote overigens enkel maar als illustratie. Van de zekerheid dat met alle getalenteerde en eindverantwoordelijke hens aan dek onze natie financieel opnieuw levenskrachtig te maken is. Het moet wel nu gebeuren en niet op de rug van de bevolking.
Kom op, peper me in dat de schaal onvergelijkbaar is. ‘Je durft die schamele €1.500.000 toch niet transponeren naar een federale jaarrekening?’ Ik zou niet durven. Enkel voor het exemplarisch meest kleinmenselijke deel, misschien. Numerieke feiten. Dezelfde €1.500.000 als pijnlijke inzet bij onze parlementairen als ze hun maandloon vergelijken met dat van een gemiddelde voetballer [waarom dan geen voetballer geworden?], als klein viervoud van een ministeriële ontslagvergoeding, als minder dan zeven maand leefloon voor een ideologisch gedreven voorbeeldfiguur met een extreme graad van te belonen genialiteit als Moreau.
Het zullen van mijn kant spijkers op parlementair laag water zijn, maar misschien wel mee grond voor de vervelende vaststelling dat ook ons volk van recht en rechtvaardigheid maar blijft morren. We hebben onze volksvertegenwoordigers – zelfs als het dochters of zonen van betreft – via voorgeprogrammeerde lijsten verkozen om het land vooruit te helpen. In ruil verwachten we dat ze hun werk doen. Daar betalen we hen voor. Net als de kolonie overwinterende gele hesjes [‘hoe belachelijk kan je je maken?’ hoor ik een Realpolitiker fluisteren] doen wij dat op ons werk ook. Vaak in ‘uitzonderlijk moeilijke omstandigheden’ waar ‘niets tegenover staat.’
De concrete – niet louter in communicatietechniek uitgepakte – resultaten die onze regeerders bereiken vormen de essentiële verantwoordingsstukken tegenover hun bevolking.
Die bevolking kan het eigenbelang en het opportunisme in de duale samenleving niet lang meer aanzien.
Men mag van mijn schrijfsel maken wat men wil. Meer of minder dan wezenlijke bezorgdheid is het echt niet.
Om mijn punt te maken wil ik best nog wat lager afdalen met de trappen van mijn mallotige analogie.
Tot op het persoonlijke. Voor de goede zaak.
‘Ge kunt maken dat ge overeenkomt’ zei mijn vader zaliger wel vaker tegen ons, kroost.
Een man van bijzonder weinig woorden. We deden ons best omdat hij een man van zijn woord was. Op hem kon men een natie bouwen.
______________________________________________________________________________
DECEMBER 2018
Kort Door De Bocht
In de tweede helft van december zet bij traditie de viool de toon. We maken en krijgen balansen. Terugkerend: de overconsumptie, de koopkracht, de verder dualiserende samenleving, het falende armoedebeleid. Tegenstrijdige analyses in overtal.
In de aanloop naar deze periode anno 2018 zijn daar die lastige hesjes – en helaas hun gewelddadige recuperanten – bijgekomen.
‘Het volk mort, Sire’ – ‘Nu ook de middenklasse’.
Dit volk weet zich gevangen in een democratie van onwrikbare lijst- en kopstemmen.
In die constellatie is een verband denkbaar tussen een falend armoedebeleid, lastige hesjes en een afscheidspremie van €400.000 voor een minister van Welzijn.
Jammer dat opnieuw Welzijn geviseerd wordt, een economie-afhankelijk, ‘residueel’ beleidsdomein. Een gemakkelijk slachtoffer. Wel een symbool- en symptoomdossier. De bittere toon richt zich dan ook niet op een persoon. Al mag men van wie zich onder meer socialist of christen noemt enige bijkomende consideratie verwachten dan van de behartigers van ideologieën die van evenwaardigheid veel minder een bindend thema maken.
Aliënatie heette dat vroeger: parlementairen en ministers die hun meer dan behoorlijke inkomsten uit arbeid bij evidentie vergelijken met CEO’s en miljoenenvoetballers.
Door gelegitimeerd hun eigen vakbond te zijn hebben de – via lijst- en kopstemmen, dus – democratisch verkozenen zich een volstrekt eigen biotoop ontwikkeld. Ze leggen er geen verantwoording meer af tegen wie ze beroepshalve hun achterban noemen. In die eigen biotoop is men niet meer in staat de grootte-orde te begrijpen – zelfs maar te begrijpen – van een gemiddeld maandloon. Of toch wel. In het halfrond. Bij woord. De goed geformuleerde bekommernis. De ethische oproepen zonder gevolg. Het volk staat er bij en heeft ernaar te kijken.
Toch even terug naar Welzijn.
Het is stil bij de vrijwilligers die iedere dag niet gesubsidieerd koken voor hun medemensen in armoede [‘hun inzet is onbetaalbaar’ – dat zal wel].
Het is stil bij de duizenden werkers die het evident zijn gaan vinden dat ze ieder jaar bij hun nachtwerkende bakker met een hoogst onzeker pensioen €30 gaan schooien – ‘voor in het boekje, mevrouw – om zich misschien binnen twee jaar een nieuwe keuken in hun voorziening te kunnen aanschaffen. Ze maken zich, haast van nature, niet zo snel kwaad. Ze steken geen wagens in brand van onschuldigen die zelf die wagen nog verder moeten afbetalen.
Vanuit hun eigen – meermaals als dwaas beoordeelde – inzet zoeken ze naar verklaringen. Ook voor de onsamenhangende brede onrust in de tweede helft van december.
Dit is niet persoonlijk, neen. Dit is structureel. Misschien wel ten gronde.
______________________________________________________________________________
APRIL 2017 – TAAKVERDELING IN HET GEZIN
Neem mezelf als wetenschappelijke studie, als wellicht representatieve casus. Vierenzestig, ondertussen. Vader van een dochter en twee zonen, die ondertussen zelf behoorlijk volwassen zijn.
Als mannelijke levensgezel heb ik tot vandaag ruim mijn huishoudelijk deel opgenomen. Bij evidentie. Als militante feminist geboren, wellicht. En ja, ik ben een perfectionist als het erop aankomt een hemd te strijken.
Veertig jaar kijk ik de steeds terugkerende analyses en beschouwingen over de ouderlijke taakverdeling binnen het gezin met gezond gebrek aan verstand aan.
‘Het tij kan nu ook keren’ laat onderzoeker Jan me in onze krant verfrissend weten.
Jan is jong en dynamisch. Het is hem vergeven.
In tal van gezinnen is het tij reeds decennia gekeerd. In mijn persoonlijke eindbalans als man zou ik graag af willen van de – om welke redenen? – gecultiveerde schuldinductie. Overigens heeft het me meermaals bevreemd dat objectieve studies ter zake [‘die aangewezen hebben dat’] zelden ‘karweien’ opnemen in het pakket ‘huishoudelijke taken’.
Stel nu – louter hypothetisch – dat ‘karweien’ een hoofdzakelijk mannelijke aangelegenheid zou zijn in het gezin, zou deze eenvoudige toevoeging de balans niet meer in evenwicht brengen?
Wel vaker maakt men in een slotparagraaf qua vaderlijke inbreng, lichtjes smalend, melding van hetzij het buitenzetten van de vuilniszakken, hetzij het maaien van het gras. Dit laatste bij voorkeur op een zitmaaier.
In welke wereld leven deze wetenschappelijke auteurs, leeft deze Jan?
Zelf nooit een hamer vastgehouden? Uit ervaring onthoud ik graag dat wanneer ik me in mijn overall hijs om ergens in huis op mijn rug in het stof hoogdringend iets te vervangen, ik dit graag toegewezen krijg bij de beslist nederige, ondankbare taken, waaraan ik bijzonder weinig glans of prestige kan koppelen. Iemand moet het doen.
Het herinnert er me aan dat ik ook mijn vader zaliger, nog eens een generatie eerder, deze bescheiden bijdrage levenslang heb zien opnemen. Zonder morren. Af en toe vloekte hij. Een lek houdt geen rekening met een planning.
Het zou me aangenaam verrassen te mogen lezen dat de vrouw-maninbreng (om het even tot deze relatie te beperken) in een gezin best ook evenwichtig kan verlopen. De reductie tot machtsstrijd en voortdurend te onderhandelen overeenkomst zint me niet. Deze verengde zienswijze staat simpel geluk in de weg. Academici kunnen op verhelderende wijze het dagelijks leven behoorlijk theoretisch maken.
______________________________________________________________________________
APRIL 2014 – KOOPZONDAGEN
Beste medeburger,
Gent behoudt een grote aantrekkingskracht op toeristen en dagbezoekers allerhande. Hierop spelen onze stedelijke bestuurders graag in. Veel volk over de vloer betekent inkomsten en een tevreden middenstand [die maar voor een smaldeel nog bestaat, want voor de grootste hap ingenomen door multinationale ketens].
Het Gentse college heeft er het handje van weg om de attractie nog te verhogen. Hele of halve weekends worden benomen door festivals, stratenlopen, ‘dagen van’, marktjes of kramerijen [standgeld!] in de binnenstad.
De aanhoudende volkstoeloop van passanten die komen en gaan zonder enige binding met of verantwoordelijkheid ten aanzien van deze stad heeft een paar schaduwzijden. Maakte je er al eens een wandeling als al deze passanten letterlijk hun kar gekeerd hebben, onder meer naar
hun nette landelijke gemeente?
Misschien de zo populaire Graslei eens proberen.
De troep is er steeds minder te overzien.
Deze toeristenstad komt amper nog tot rust. Ze wordt voortdurend bezet. Door het brede internetverkeer worden, bijvoorbeeld, de als interessant getipte cafés, restaurants en koffiehuizen binnen de kortste keren ingenomen door schoon internationaal volk.
‘Nergens plaats. Willen we thuis iets drinken?’
Het college vergeet in haar ijverige welwillendheid tegenover derden dat er ook iets bestaat als een stadsbewoner.
Ondertussen zijn de nachtwinkels, koopzondagen, zondagkappers en terrassen tot aan de rand van de straat [men zal zich maar in een rolwagen voortbewegen] voor ons een voldongen feit. Minder rust, meer lawaai, meer half gevulde blikken op de vensterbanken, meer kartonnen recipiënten in alle mogelijke variaties van verfrommeling op de kasseitjes, meer vuilnisbakken die omstreeks de middag al ogen als een onbewaakte stortplaats.
Let wel. De gezelligste stad ter wereld bruist. De verenigde stedelijke communicatiediensten en city-marketeers verdrinken zich in positieve boodschappen.
Gemotoriseerd draaien de medewerkers van Ivago vroegochtendlijke tot nachtelijke dure overuren. Wij trachten er doorheen te slapen.
In de stijl van de tijdsgeest registreert Ivago ook. Met enige trots drukken zij de vuiligheid, achtergelaten voor de bewoners, uit in toegenomen kubieke meters.
Wie krijgt wel de rekening gepresenteerd van de noodzakelijke prijsverhoging van [ondermeer] de huisvuilzakken? De ongemeen tolerante stadsbewoner.
Nu evenwel overweegt een stroming binnen het – noodzakelijk solidaire – bestuur om de koopzondagen te veralgemenen.
Dit gaat in tegen alle elementaire sociaal-maatschappelijke verworvenheden. Zondagsrust – in een ruime betekenis – klinkt vandaag als een achterhaald begrip. Want daartegenover staan immers tewerkstelling(!) en stadskassa(!). De eeuwige ‘harde’ argumenten. Twinkel Twinkel. Consumptie als de motor van ons bestaan.
Het zal je als moeder of vader maar overkomen: met verplicht enthousiasme tewerkgesteld zijn op zondag, terwijl de kinderen bij de grootouders verblijven.
Tweeënvijftig koopzondagen per jaar buitengewone vrolijkheid.
Het is een wanstaltige overweging.
Voor de stadsbewoner zal een ‘sorry-pas’ [het woord alleen al] of een gratis nieuwjaarsdrankje niet volstaan.
Er zijn grenzen.
NIET DOEN.
Afvoeren die gedachte.
______________________________________________________________________________
JULI 2010: BIJ HET GRAF VAN HET PROVINCIAAL WELZIJNSBELEID
In selecte hogere sociale kringen is het bon ton om het over de krampachtige pro domo-pleidooien van de provincies te hebben. Hun achterhoedegevecht. Is de opbrengst van hun gedeeltelijke afschaffing dan al niet in de Vlaamse begroting ingeschreven [en daarmee weer voor even gered]?
De paar aantekeningen in de marge die wij, provinciale werkers, nog maken worden dus snel vervelend gevonden. Alsof we er niet zouden mee hebben leren leven dat het zeker niet – en al zeker niet voor Welzijn – de provincies zijn die de krachtlijnen bepalen.
Toch houden we er aan ze voor de toekomst te noteren.
Net als bij het schrappen van de senaat overweegt men in de besloten kamers van onze staatsorganisatie nog enkel de modaliteiten bij de afbouw.
Een discussie ten gronde over de realisaties en mogelijkheden van de provincies is nooit gevoerd.
Zelf behoor ik tot de oudstrijders. Een late ambtenaar, na twintig jaar werk op het terrein.
Verkleurd door dat soort ervaring, zal ik de kwaliteit van een overheidsbeleid inzake (bijvoorbeeld) Welzijn wel vaker aflezen aan de impact die alle inzet heeft op de plaatselijke organisatie.
En op dat vlak, vind ik, is het parcours dat onze provincie voor Welzijn heeft afgelegd eerbaar.
Eén van onze getuigen uit het werkveld – die getuigen staan niet synoniem voor onze fanclub, neen; ze behoren tot ons kritisch publiek – somt graag voor de sport het aantal Vlaamse ministers voor Welzijn van de voorbije tien jaar op. Een ontstellende rij snelle starters voor een erg korte spurt.
Toch kregen en krijgen de plaatselijke beleidswerkers telkens ronkende intenties voor de lange termijn voorgehouden. Structurele maatregelen.
In eenvoudige vergelijking mogen we ons provinciaal bestuur een toonbeeld van continuïteit noemen.
We doen ons werk. Weinig meer, maar vooral ook weinig minder. Vanuit steeds meer eenheid in visie.
Het is, in deze tijdsgeest van allemaal deskundigen die het voor zichzelf goed weten en verwoorden, een hele verworvenheid.
Jonge collega’s noemen ‘de bovenlokale focus’ een ‘evident uitgangspunt’. In werkelijkheid zijn er veel jaren overgegaan om dat als evident toe te passen.
Laten we ons consequent aan onze provinciale kerntaken houden, hebben we geponeerd. De ballast overboord gooien. Laten we ertoe bijdragen dat de werkvelden en de lokale besturen zelf kunnen scoren.
Daarbij raken we vaak bij ‘processen’ betrokken. Het lijkt wel een anachronisme.
Omdat ‘wat in ontwikkeling is’ niet steeds een aantoonbaar begin en eindpunt kent, bij ogenblikken behoorlijk moeilijk kwantificeerbaar is.
Altijd opnieuw moeten we voor telkens een nieuw geïnteresseerd-kritisch publiek andere woorden zoeken om meerwaarde uit te leggen. Het went nooit echt.
Om een tekenende vergelijking te maken: ik leg niet graag de meerwaarde van mijn vriendschappen uit aan de hand van een telraam. Het doet afbreuk. Aan welzijn, onder meer.
De macro-economen zullen er eens hard mee lachen, maar een beleid vroeger, nu en later st(e)unt voor een groot deel op de magie van de interactie, van de elkaar complementerende en versterkende geesten.
Dit soort ‘Welzijns’ zou geen taal of inzicht meer zijn van deze tijd.
Men kan het ook anders beschouwen: doordat het de macro-economen uitgerekend aan ‘Welzijns’ ontbrak, hebben zij – ééndimensionaal de winst recht voor zich uitrekenend – de halve wereld in een beschamende financiële crisis gestort.
Er zijn weinig aanwijzingen dat deze even kwantificeerbare als onmetelijke spiegel van hun werkelijkheid hen het denigrerende lachen afgeleerd heeft.
Wat ik zo vaak vanop de provinciale zijlijn mag meemaken in een overleg: vertegenwoordigers met zeer verschillende belangen en gezindheden die naderhand zeggen:’mag ik toch even uw gsm-nummer, want wat je vertelde wist ik niet en klinkt bijzonder interessant.’ In onze stiel gaat het dan steeds weer over een verbetering van de dienstverlening in een welzijnsverband.
Hoe geven we dit typisch soort ‘aarzelend begin van een betere samenwerking’ enige bewijskracht voor de ‘provinciale output’?
Door te vragen het aantal GSM-gesprekken over het onderwerp te registreren, inclusief de tijdsbesteding per thema en de daling van de lichaamstemperatuur wanneer gevoelige themata aan de orde zijn?
In onze dagelijkse, ambtelijke stiel heb ik voortdurend competente, gedreven, betrouwbare collega’s mogen ontmoeten. Die hun dienstbaar métier kennen en er voortdurend de grenzen van bewaken. De rijkdom van de begrenzing. Op die specifieke terreinen en échelons die het welzijnsbeleid op provinciaal niveau rijk is. In hun rapporten las ik sobere weergave, nuchtere analyse, beschrijving van activiteit, zelfkritiek. Het is ver zoeken naar het langgerekte verweerschrift dat onze doodgravers graag voor ons invullen op basis van Verhalen, Veronderstellingen, Tendensen en Verwachtingen.
Men zal de provincie – in al haar onvolkomenheid – nog missen.
Het proces van de nu voorliggende alternatieven, die sommigen vandaag zo helder conceptueel voor ogen staan, zal men binnen twintig jaar maken.
De eenheidspolitie heeft ongetwijfeld organisatorische en statistische voordelen, en af en toe een behoorlijk imponerende spektakelwaarde. Tegelijk zijn er de verhalen van nogal wat burgers over een meer administratieve, meer anonieme en vaak van de lokale noden vervreemde macht en zoekt men naar methoden van differentiatie en nabijheid om de toename van de brutale criminaliteit te beperken, de nachtelijke veiligheid te verzekeren, de schaamteloosheid inzake zwerfvuil de baas te kunnen.
Sociaal weefsel is kostbaar goed. Een verantwoordelijk intermediair niveau – dat die verantwoordelijkheid zelf kan dragen, zou – als een stille, voorzichtige, haast onzichtbare bondgenoot – wel eens geen overbodige luxe kunnen zijn.
Horen wij daar een snuif pro domo in de staart?
WH
Eindredacteur
‘Provinciaal Domein Welzijn’